106
geven, behoef ik hier slechts te noemen de titels van twee in druk ver
schenen inventarissen: die van de Kaarten en Teekeningen in het Rijks
archief in Zeeland en die van de Charters in de Zeeuwsche Rekenkamer,
welke beide als model-inventarissen, bewerkt volgens de regelen van de
Handleiding, mogen gelden, en ten volle beantwoorden aan hetgeen van
het begin af aan van dezen geboren systematicus met historischen zin kon
verwacht worden. Veel van den verderen arbeid van den heer de Waard
voor het Rijksarchief in Zeeland is niet in druk verschenen. Voor later te
verschijnen inventarissen zal ook daarvan echter ten zeerste profijt kunnen
worden getrokkenik noem hier slechts de ordening van de in Zeeland
buitengewoon talrijke en belangrijke tot het Archief van de Rekenkamer
behoorende acquitten.
Behalve voor het archief in engeren zin was ook voor het archiefwezen
in het algemeen de werkzaamheid van den heer de Waard zeer vruchtbaar,
getuigen vooral twee groote werkende inventaris van het Archief der
Godshuizen te Middelburg en de inventaris van het Archief van den Polder
Walcheren. Men kan ook deze beide omvangrijke werken en slechts
hij, die van nabij met archiefwerk bekend is, kan ten volle beseffen, hoe
groot de hoeveelheid arbeid is, die in de bewerking van dergelijke inven
tarissen verscholen zit veilig ieder op zijn gebied beschouwen als mo
dellen van archiefbewerking, en zij die later geroepen zullen zijn hetzij het
archief van een particuliere instelling als de Godshuizen hetzij het archief van
een waterschap volgens de nieuwe regelen van de achiefleer te inventari
seeren, die zullen dat niet kunnen doen zonder van de Waard's arbeid
gebruik te maken. Wat de Godshuizen betreft, is zulks te Nijmegen reeds
met goed gevolg geschied, en wat betreft den Polder Walcheren, is het
hier de plaats er nog eens op te wijzen, dat ook thans nog het bestuur
van dat belangrijke waterschap in de gelegenheid is om, door den heer
de Waard tot archivaris te benoemen, de verdiensten naar waarde te
schatten van dengene, die destijds op zoo voortreffelijke wijze hun belangrijk
archief heeft geordend en beschreven. Niet alleen zal het waterschap door
dit te doen, daarmede niet in botsing behoeven te komen met de bepa
lingen van de thans geldende Archiefwet, volgens welke de archivaris van
een waterschap niet als zoodanig kan benoemd worden zonder in het bezit
te zijn van het radicaal van wetenschappelijk archiefambtenaar der tweede
klasse doordat de heer de Waard op het tijdstip van de inwerking
treding der Archiefwet in dienst was als commies bij een Rijksarchief, is
zulks volgens de overgangsbepalingen met hem het geval maar ook
zou, nu de heer de Waard eenmaal als Rijksambtenaar moest aftreden, de
Polder Walcheren thans nog meer dan vroeger van diens werkzaamheid
kunnen profiteeren.
Dat overigens de werkzaamheid voor de archieven in het algemeen,
17
na het treden van den heer de Waard uit 's Rijks dienst, nog geen einde
zal behoeven te nemen, daaraan valt geen oogenblik te twijfelen. Al is het
dan niet meer als ambtenaar, zoo zal de heer de Waard toch zeker als
particulier voor en op het archief werkzaam blijven. Moge ook op deze
wijze zoowel de practijk als de historische wetenschap nog rijke vruchten
van die werkzaamheid blijven plukken, en moge die arbeid, evenals in een
groot deel van ook zijn niet altijd even gemakkelijk vorige leven, ook in
zijn levensavond onzen vriend en vakgenoot blijven verlichten. Immers,
dat de werkzaamheid van dezen voortreffelijken archiefambtenaar voor
archiefwetenschap en historie zoo velerlei mocht opleveren, is ook in dit
geval zeker wel voor een groot deel hieruit te verklaren, dat die arbeid
door hem met zijn volle hart en zijn volle ziel verricht is.
Den Haag, December 1920. L. LASONDER.
P.S. Sedert het bovenstaande werd geschreven kwam ons ter oore,
dat Gedeputeerde Staten van Zeeland den heer de Waard de opdracht
hebben gegeven tot het ordenen van enkele gemeentearchieven. We be
hoeven wel niet te zeggen, dat zulks ons èn voor den heer de Waard èn
voor het Zeeuwsche archiefwezen ten zeerste verheugt.
Het Krijgsgeschiedkundig en het Nederlandsch Economisch-
Historisch „Archief".
Sedert de laatste maal, dat in ons blad onder de Literatuurkroniek van
deze beide instellingen werd melding gemaakt, verschenen van het eerst
genoemde de Nasporingen en Studiën op het gebied der
Nederlandsche Krijgsgeschiedenis over de jaren 1913
1919, van de laatstgenoemde het Economisch-Historisch Jaar
boek, Deel IV-VI (1 9 1 8- 1 920), en in de serie werken twee
deelen van de Documenten betreffende de buitenlandsche
handelspolitiek in Nederland in de 19de eeuw, bewerkt door
Dr. N. W. Posthumus en Japan en de buitenwereld in de 18de
eeuw, bewerkt door Dr. J. Feenstra Kuiper.
Het schijnt ons niet van belang ontbloot ditmaal niet in de Literatuur
kroniek, maar in een afzonderlijk artikel over de genoemde publicaties te
handelen, niet zoozeer om de aandacht te vestigen op het vele belangrijke
op historisch gebied, dat inzonderheid weder in de uitgaven van de Ver
eniging „Het Nederlandsch Economisch-Historisch Archief" wordt geleverd
de titels der artikelen zijn trouwens te vinden in het Repertorium van
de Koninklijke Bibliotheek, en de belangrijkste dezer artikelen en de ge
noemde afzonderlijke werken zullen zonder twijfel door Dr. Japikse in de