164 165 Zuidelijk Nederland vraagt abt A. PASTURE de aandacht. Hij geeft een zeer uit- voerigen inventaris van de archieven van de „visitatio ad limina" voor wat betreft de aartsbisdommen Mechelen en Kamerijk over de jaren 1589—1800. Reeds in de oudste tijden van de organisatie der Christelijke Kerk bezochten op gezette tijden de bis schoppen Rome voor een bezoek aan het graf van Petrus en Paulus. Hieruit ontwikkelde zich een periodieke dienstreis van den bisschop om het noodige contact met den pauselijken stoel te houden, totdat paus Sixtus V in 1585 deze bezoeken reorganiseerde, hetgeen voor de Nederlandsche bisschoppen neerkwam op een vier- jaarlijksch bezoek. Hierbij moest een schriftelijk verslag over de toestanden in het bisdom overgelegd worden aan de congregatie van het Concilie. Deze rapporten nu met bijbehoorende liassen, bevattende veelal geloofsbrieven der bisschoppelijke vertegenwoordigers, zijn vrijwel compleet bewaard gebleven, ondanks de periode van 1810—1815, waarin het grootste deel der archieven van het Vaticaan naar Parijs zijn overgebracht, nadat Napoi.eon eerst voornemens was geweest den pauselijken stoel te Reims te vestigen. Onder den archivaris der congregatie Mgr. Del Duca bevinden zich deze archieven in drie zalen van de toren la Pigna van het Vaticaan, vullende 1200 vakken, ingedeeld naar de bisdommen. De registers van het Concilie, waarin veelal het antwoord ingeschreven is, zijn minder goed bewaard gebleven en berusten bij de pauselijke kanselarij De heer Pasture prijst daarom deze verslagen zoo aan, omdat zij eenerzijds objectieve statistische gegevens bevatten, anderzijds in nadere beschouwingen treden omtrent de inwendige toestanden. (Zie noot 2 op blz. 319 over de minder gunstige finantieele toestanden in het bisdom Roermond.) Schr. geeft een keurig verzorgden inventaris, ingericht naar de onder Kamerrijk en Mechelen ressorteerende bisdommen, voorafgegaan door een uitvoerige inleiding en gevolgd door indices. Onze aandacht trekken natuurlijk vooral de bisdommen 's-Hertogen- bosch en Roermond. Van het eerste zijn 4 verslagen bewaard gebleven, van het ander 18. Het laatste rapport van den Bosch is van 1625. (In 1629 is de stad dooi de Staatschen veroverd, na 1648 werd slechts een apostolisch vicaris voor dit bisdom benoemd.) Schr. gaat na, waardoor over de ruim 200 jaren van Roermond slechts 18 vierjaarlijksche rapporten aanwezig zijn en weet vrijwel ieder verzuim of onregel matigheid van de indiening op te sporen, zoodat hij aantoont, dat de hiaten niet ontstaan zijn door het verloren gaan van stukken, maar dat over die tijdperken nooit rapporten hebben bestaan. Eenige statistische beschouwingen over den aard der vertegenwoordigers besluiten den verdienstelijken arbeid. De chronologie is een der wetenschappen, waarin nog veel kan worden opge helderd. Aan de Grieksche, Bedaansche en Romeinsche indictiën om van de minder gebruikelijke van Sienna niet te spreken werd in 1903 die van 3 October toegevoegd, alttuns voor het kapittel van Sens (Bibl. de l'ec. d. chartes p. 217). Dat er een Paaschindictie zou bestaan, was wel eens verondersteld; thans toont H. Neus het bestaan van dit gebruik aan, althans maakt hij het aannemelijk. Wel citeert Schr. een bepaling voor Cluny van 1110, waarbij blijkt, dat op Paaschavond het jaar, de indictie, de concurrenten en de epacten opnieuw moesten genoteerd worden, maar dat dit geen bewijs hoogstens een aanwijzing voor een jaarwisseling met Paschen oplevert, toont het overeenkomstig voorschrift van een eeuw later voor den scholaster in de Cistercienser orde, waar we toch weten, dat deze orde algemeen den Boodschapsstijl bezigde. Uit Beauvais echter is een 13de eeuwsch voorschrift bewaard gebleven, dat kort en duidelijk besluit met: debes autem scire quod indictio incipit a Pascha Domini. Dat echter deze Paaschindictie niet alleen in Frankrijk gold, doch ook in onze landen werd gebruikt, maakt Schr. aannemelijk door het citeeren van data uit een 15 tal Belgische en Nederlandsche akten (o.a. de Fremery nos. 97, 98, 108 en 109; Abdij Middelburg reg. no. 526), zoodat thans blijkt, dat het onjuist vermelden van het indictiegetal niet immer aan de onachtzaamheid van notaris of klerk mag worden toegeschreven. Een akte van 1468 bewijst het bezigen van de Paaschindictie voor het aartsbisdom Trier, terwijl de notarissen van het bisdom Luik, die voor de Christelijke jaren den Kerststijl bezigen, voor de indictiejaren ook met Paschen schijnen te rekenen. (Zie nader over dit onderwerp de opmerkingen van Prof. Fruin hiervóór blz. 141 vlg.) In de tweede afdeeling van zijn verhandeling is de heer Nelis m. i. beter ge slaagd. Daar brengt Schr. ons een nieuwen jaarstijl: den Goeden Vrijdagstijl, of liever schr. toont voor eenige plaatsen onomstootelijk aan, dat daar de Paaschstijl in zwang was, te beginnen met Goeden Vrijdag na den noen. In 1906 bewees hij dit gebruik voor Doornik in de 14e eeuw, thans voor schepenen van Nivelles, Antwerpen en Yperen. Een aanwijzing voor het bezigen van dezen stijl kan men vinden in de toevoeging van „voor of na den noen" aan dateeringen op Goeden Vrijdag. Maar het bewijs put schr. uit de beste bron voor het vaststellen der jaarstijlen: de registers met doorloopende dateeringen, b.v. wanneer 7 April 1568 Witte Donderdag' gevolgd wordt door „8 April 1569 Goede Vrijdag na den noen voor Paschen". Voor ons land is nog van belang, dat de heer Nelis ditzelfde gebruik constateert voor Maastricht, althans voor de Brabantsche schepenen aldaar in 1352, hetgeen een welkome aan vulling zou vormen op de conclusies van Dr. Doppler in de Publ. d. 1. Soc. hist, et arch, dans le Limbourg, torn. XLII, nader beschouwd door Mr. Joostino in het Archievenblad 1906,7. F. Archivalische Zeitschrift. Neue Folge XX (1914); Dritte Folge I (1915). In het eerste deel is afgedrukt een op den 12den Deutschen Archivtag te Wiirzburg gehouden' rede van den Reichsarchivdirektor Geheimrat Dr. Von Baumann, getiteldRückblicke auf das erste Jahrhundert des Königlich Bayerischen Allgemeinen Reichsarchivs; in het tweede deel een uitvoerige Nachruf van denzelfden schrijver, gewijd aan de nagedachtenis van Ludwig von Rockinger, die jaren lang in dienst van het Beiersche archief geweest is en van 1884—1895 als opvolger- van den be kenden Reichsarchiv-direktor Von Löher aan het hoofd van het Beiersche archief wezen gestaan heeft. L. Korresponde n z b 1 a11 des Gesamtvereins der deutschen Geschichts- und Alter tumsvereine, LX VIII (1920). In dezen jaargang komt voor een verslag van den 14den Deutschen Archivtag 26—30 September 1920 te Weimar gehouden. De Voorzitter Dr. Tille sprak over Die Weimarer Archive und die Zukunft der staatlichen Archive im Lande Thüringen Dr. Grotefend hield eeu rede over Die Inventarisation der nichtstaatlichen Archive. Daaruit blijkt duidelijk, dat men ook in Duitschland steeds bijzonderen aandacht wijdt aan de beste manier, waarop voor de Pfarrarchive, met de zich ook daar in die archieven bevindende Kirchenbücher is te zorgen. Als resultaat van de besprekingen werd een commissie benoemd, die zich tot het Reichsministerium des Inneren zal richten om te bewerken, dat Kirchenbücher en Kirchenrechnungen in Staatsarchiven en Stadtarchiven onder deskundig beheer zullen worden gedeponeerd. L. Annuario del R. Archivio di Stato in Milano per l'anno 1919. Milano, Palazzo del Senato. Gedurende het verslagjaar is een tot dusver nagenoeg onbekend fonds in behandeling gekomen, n.l. de brievenverzameling van graaf Molinari, Oostenrijksch

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1921 | | pagina 38