158 hierbij de vraag kunnen stellen, waarom de nummering voortgezet is, en niet, zooals bij de opgave der aanvullingen en aanwinsten in het derde deel is geschied, ook de nieuwe aanwinsten door de nummers van den stamcatalogus, met achtervoeging van letters, zijn aangeduid. Dit zou in sommige gevallen voor den gebruiker gemak hebben opgeleverd. Om een voorbeeld te gevenin den stamcatalogus vindt men de Hoogewoerdspoort beschreven onder no. 738762. Slaat men de aanvullingen in het derde deel op, dan vindt men daar onmiddellijk, onder de nrs. 749a en 758a, nog twee afbeeldingen dezer poort vermeld. Wil men nu echter in het nieuwe supplement zoeken, dan heeft men aan deze nummers niets meer, maar moet men eerst den index opslaan en daarin de rubriek poorten opzoeken, waaronder men dan betreffende de Hoogewoerdspoort zeven opgaven vindt; de vierde daarvan, verwijzende naar de nummers 87038715, bevat de prenten, waarop de poort als hoofdonderwerp is afgebeeld- en die dus aansluiten bij 738762. Nu zal de samensteller van den catalogus mij allicht opmerken, dat men toch den index moet raadplegen voor de zes overige opgaven van prenten, waarop de poort secundair voorkomt; en dit is zeer zeker waar. Maar dit neemt niet weg, dat men bij de andere methode de voornaamste prenten onmiddellijk had kunnen vinden. Ik erken echter gaarne dat het bezwaar voor den gebruiker niet groot is. Lastiger lijkt het mij eigenlijk voor den bewaarder zeiven, wanneer hij later, bij een mogelijken herdruk van het geheel, de prenten op hun plaats moet invoegen. De indeeling van den catalogus moest natuurlijk onveranderd blijven; daarover valt hier dus niets nieuws te zeggen. Alleen wil ik mijne reeds bij de aankondiging in 1907 gemaakte opmerking herhalen, dat de rubriek Portretten eigenlijk moest heeten „Portretten en Personalia"; immers nummers als 10841 „Rembrandt's huis", en 10842 „Rembrandt's sterfhuis" kunnen niet tot de portretten worden gerekend. Ook caricaturen als no. 10405 op prof. Blok en no. 10547 op prof. Eerdmans kunnen slechts in zeer afgeleiden zin als portretten worden beschouwd. Enkele fouten uit den stamcatalogus zijn in het Supplement verbeterd Cobet bijvoorbeeld is niet langer hoogleeraar in het Nederlandsch en Van Leeuwen is Hellenist gewordendoch Festus Hommius prijkt nog steeds met den hem niet toekomenden titel van hoogleeraar. Ook bij dit deel zijn omvangrijke indices gevoegd. Evenals in den stamcatalogus, komt eerst een register van namen van schilders, graveurs, uitgevers en vervaardigers van onderschriften. Dan volgt onder 2 een lijst van „persoonsnamen", waarbij echter niet opgenomen zijn de in alphabetische orde geplaatste portretten. In den stam-catalogus was dit wel gebeurd. Ik vind het jammer, dat het thans vermoedelijk om ruimte te besparen is nagelaten. Register 3 geeft „plaatsen in Leiden"toe vallig ontdekte ik hier een drukfoutde Mandemakerssteeg moet de num- 159 mers voeren 9488/91 en niet 9788/91. Onder 4 vindt men „plaatsen buiten Leiden". Hier is de indiceering m. i. wel wat ver gegaan, zooals trouwens ook reeds in den stam-catalogus. Mijn oog viel bijvoorbeeld op Hien en Doodewaard, no. 12499. Wat, zoo vroeg ik mij af, mogen deze Betuwsche dorpjes met de Sleutelstad te maken hebben? Onder no. 12499 vond ik het portret van ds. Dirk Cornelis van Voorst, die eenigen tijd te Leiderdorp heeft gestaan en als zoodanig in de verzameling een plaats heeft. Voor hij te Leiderdorp predikant was, had hij de kerken van St. Anna ter Muiden, Kadzand en Hien en Dodewaard gediend. Al deze namen zijn nu consciëntieus in den index opgenomen. Cui bono? Ten slotte geeft een vijfde index eene opgave van de behandelde „onderwerpen", natuurlijk voor zoover deze niet van topographüchen aard zijn, want dan zijn ze in het 2e en 3e register te vinden. Men zal deze indices niet onvoldaan uit de hand leggenzij wijzen op uitnemende wijze den weg en vergemak kelijken in hooge mate het gebruik van den catalogus. Over den rijken inhoud van het Supplement zal ik hier niet uitweiden. De heer Overvoorde wijst zelf in zijne korte inleiding de voornaamste aanwinsten aan. Onder meer trekken de aandacht de zeer talrijke teeke- ningen, uit de laatste helft der vorige eeuw tot op onzen tijd toe, van J. E. Kikkert: hun aantal zal niet veel onder de vierhonderd blijven. Deze ijverige teekenaar heeft alzoo haast heel Leiden met zijne omgeving afgebeeld. Gelukkig dat zijn werk in de stedelijke verzameling thans veilig bewaard is. Dat niet alleen losse prenten, maar ook platen uit boekwerken in den catalogus vermeld zijn, waarbij dan verwezen wordt naar het nummer van het boek in de gemeente-bibliotheek over Leiden, kan slechts toegejuicht worden. Zoo vindt de zoeker alles bijeen. Leiden mag zich gelukkig achten, zoowel om het bezit van zulk eene volledige prentverzameling als om de voortreffelijke beschrijving er van. JOH. C. BREEN. Oud-Archief van Deventer. De Achten-, Ostage- en Nieuwe Kamer, door Mr. J. Acquoy, Archivaris der Gemeente, 1917. Oud-Archief van Deventer. De Cameraar, door Mr. J Acquoy, Archivaris der Gemeente, 1921. Beide bovengenoemde op kosten van de gemeente Deventer uitgegeven publicaties, waarvan de eerste reeds eenige jaren geleden, de tweede onlangs verscheen, zijn weliswaar geen archiefinventarissen in den eigenlijken zin van het woord, maar toch verdienen zij wel hier onder de rubriek Boek bespreking afzonderlijk met een enkel woord te worden aangekondigd. Het meest beantwoordende aan een inventaris volgens de thans

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1921 | | pagina 35