ièó
dan ook tegenwoordig nauwelijks meer denkbaar. Vandaar, dat, zooals de
titel reeds vermeldt, Mej. M. I. van Soest een index bewerkt heeft. Maar
bij het opslaan daarvan, bespeurt men na eenig vruchteloos heen en weer
geblader, dat er niet één index, maar der Utrechtsche gewoonte getrouw,
meer zijn toegevoegd. Ik had gedacht, dat we den tijd van verschillende
indices te boven warenhet mag theoretisch heel mooi klinken om te
onderscheiden in a. index van persoonsnamen, b. index van plaatsnamen
en c. index van zegels, maar in de praktijk heeft dit gebruik zich al lang
als onhandig en verwarrend gekenmerkt en is het bij de meeste publicaties
verlaten. De personen, van wie een zegel vermeld staat, kunnen ge
voegelijk met eeu typografische onderscheiding tusschen de anderen instaan.
De dwaasheid van de onderscheiding tusschen plaatsnamen en persoons
namen, springt in het oog, als men onder de eerste rubriek bij woorden
als Luik en Oost-Friesland verwezen ziet naar den anderen index onder
Jan of Eggert, als zoude bisschop van Luik een achternaam zijn of Eggert
zijn rentmeesterschap over Oost-Friesland ooit ter verlenging van zijn naam
hebben gebruikt. Vandaar ook dat geen heerlijkheid op eigen naam voor
komt, maar alle verscholen staan achter den naam van den heer. Doch
accepteeren we eenmaal dit verouderde systeem, dan blijkt de index zeer
consciëntieus te zijn samengesteld. Ik zou haast zeggen te consciëntieus:
meende ik, dat reeds de regesten teveel de omslachtige woordenkeus der
middeleeuwen hadden gevolgd, door blindelings deze uitdrukkingen over
te nemen, heeft de index in overzichtelijkheid ingeboet (zie b.v. op blz.
296 het eerste twaalftal landerijen onder Linschoten). Mej. van Soest
heeft klaarblijkelijk weinig fiducie gehad in de bevattelijkheid van hen, die
haar index zullen raadplegen, als we tenminste zien, hoe zij minutieus alle
35 vormen, waaronder Montfoort voorkomt naast elkaar opstelt met in
begrip zelfs van alle verschillende naamvalsverbuigingen. Maar waarom
dan niet de jonker van Assouwe op Nassau? Daarentegen laat zij den
raadpleger bij minder voor de hand liggende gevallen in den steek. Terecht
verwijst zij van Nucen naar Neuss, maar waarom niet van Tusculum naar
Frascati, van Rode naar Merode of nog eenvoudiger van Eenzetell naar
Einsiedeln, van Menene naar Meenen. Dit is toch niet, omdat de bewerkster
van den index zich op het standpunt stelt, dat zij slechts blindelings de
woorden van den tekst alphabetisch heeft te plaatsen? Men zou althans
meenen, dat anders wel getracht zou zijn een oplossing te vinden voor Haeren,
dat verborgen achter Peterzom onopgelost is gelaten. Een genealogisch
onderzoek zou aangetoond hebben, dat Catherine van Petershem, vrouwe
was van Borgharen en Lathum. Moeilijker op te lossen was misschien
Kyevenland, temeer omdat waarschijnlijk een leesfout van den tekst het
onderzoek belemmert. Bedoeld is Kyenenland d. w. z. heer Keno's land
(Keno II thom Brock, zoon van heer Ocko, hoofdeling in Brockmerland,
157
wist de hegemonie te verwerven over naburige hoofdelingen, waardoor hij
de grondvester werd van de macht der latere graven van Oost-Friesland).
Een andere fout uit den tekst, die zich in den index wreekt, is die bij
b. v. Theodericus Costini Robberti de Raephorst. Onder Raephorst
staat n.I. zoowel Theodericus als Costinus Robbertus. Schijnbaar zouden
we hier dus met een van die zeldzame gevallen in de middeleeuwen te
doen hebben, dat iemand twee voornamen voert. In werkelijkheid heet
de vader Costinus Robbertus'zoon. Opvallend is, dat in dezen ruim ge-
drukten index, de personen met gelijke namen niet gecombineerd zijn tot
een naam. Nu staat drie keer onder elkaar Philips van Polanen, evenals
Jan, Johan en Johannes van Polanén, waardoor de toch al uitvoerige
index onnoodig wordt gerekt. Op de R. zal men tevergeefs zoeken naar
Gisebrecht Ruysch van Linschoten, evenals op de V. naar Godscalc
Vreyncken. (Klaarblijkelijk is deze naam voor een patronymicum aangezien,
hoewel de Vrenckens reeds in de 13de eeuw en daarna als regeerings-
geslacht veelvuldig te Utrecht voorkomen.) Zoo zou ik nog eenige opmer
kingen kunnen maken, waar ik een afwijkende opinie heb, maar laat het
bovenstaande voldoende zijn om den bewerkers te toonen, dat ik hun werk
met belangstelling heb doorgekeken. Moge de zorg, aan dit smakelijk
uitgegeven boek besteed, die telkens weer aan den dag treedt, beloond
worden door een veelvuldig gebruik van het belangwekkende archief.
W. G. FEITH.
Catalogus van de Prentverzameling over Leiden en omgeving door
Mr. Dr. J. C. Overvoorde Gemeente-archivaris. Eerste Supplement,
Leiden 1920. 8°.
In 1906 en '07 gaf de heer Overvoorde in drie deelen den catalogus
van de prentverzameling der gemeente Leiden in het licht. Na dertien
jaren is thans een „Eerste Supplement" verschenen, op welks titelblad
echter - mirabile dictu de vermelding der gemeente als eigenaresse
ontbreekt. Dit supplement was zeer zeker niet overbodig: de verzameling
is sinds 1907 ongeveer met een derde vermeerderd.
De voorrede zegt ons: „op de 8609 (men leze: 8608) nummers van
den stamcatalogus werden 3983 aanwinsten verkregen". Bij het vermelden
van deze getallen heeft de samensteller nog buiten rekening gelaten de
ongeveer 150 nummers, die als „aanwinsten en aanvullingen" reeds in het
derde stuk van den ouden catalogus waren opgenomen, en die in dit
supplement natuurlijk niet opnieuw zijn beschreven. Waar het aantal
aanwinsten alzoo feitelijk meer dan 4000 bedraagt, zou een herdruk van
den catalogus, met tusschenvoeging van de aanwinsten, zeer gewenscht
zijn geweest, doch in dezen duren tijd moest daarvan worden afgezien.
Het thans verschenen supplement loopt van 8609—12592. Men zou