154 hij zich in den inventaris gebonden achten aan den ouden beschrijvingsvorm, hier kon hij zich vrij bewegen. Zijn regesten zijn dan ook vlot gesteld, niet te kort en in de vroegste tijden uitvoeriger dan tegen het eind der middeleeuwen. Hier en daar (o.a. reg. 39) bracht hij verbetering aan in de oude regesten. Hoewel ik mij gaarne met den vorm der regesten vereenig, zou ik toch een paar algemeene opmerkingen willen maken. M. i. zijn de regesten te weinig vertaaldMr. de Bussy volgt nl. zooveel mogelijk de woordenkeus der oorkonde, waardoor behalve omslachtige uitdrukkingen inconsequenties ontstaan. Omslachtig noem ik uitdrukkingen als „voogd en momber" (reg. 674) voor „voogd" of „priester en kapelaan" (reg. 695) voor „kapelaan" of het overnemen van de overbodige epitheta ornantia bij muntsoorten als in reg. 112 „goede oude gouden Keizers- schilden" i. p. v. „oude keizersschilden". Van meer belang acht ik de door het overnemen van de woordenkeus der oorkonde ontstaande incon sequenties; een gevaar, waarvoor de archivaris allereerst heeft te waken. Als dezelfde functionaris in verschillende regesten telkens anders genoemd wordt, mag de lezer terecht hier een opzettelijkheid achter zoeken, terwijl inderdaad geen verschil bestaat en de verscheidenheid in titulatuur slechts ontstaan is, doordat de oorkonders niet dezelfde personen waren. Jacob, pastoor van Aalsmeer, wordt in reg. 45 aangeduid met cureit, in 46 met investitus, in 48 met parochiepaap en in 51 met pastoor. Waarom thans ongebruikelijke termen als „papelijke proeven" (reg. 284) niet vertaald met pastoorsprebende, een term, die in andere regesten ook gebruikt wordt? In reg. 585 lees ik van de Lopikerwaard, „daer hie erfdyckgreve van is" of in 528: Bauduin de Humières „quon dist Liégeois". Waarom hier en elders de aandacht wordt gevestigd op onbelangrijke bijvoegsels door ze onvertaald aan te halen, is mij niet gebleken. Ik vrees, dat de gewoonte om zooveel 'mogelijk de oude woordenkeus over te nemen ook oorzaak is geweest, dat „wisen tot een ordel" in reg. 3 vertaald is door „als zijn oordeel uttspreken" i.p.v. „vonnis wijzen" of hier meer „uitspraak doen". Zoo ook de zonderlinge vertaling van bisschop tot Utrecht, burggraaf tot Montfoort door bisschop te U. en burggraaf te M. en vele andere gevallen; het huidige „te" wijst niet op een verhouding, maar is een plaatsaanduiding. Pleitte ik eenerzijds voor vereenvoudiging, anderzijds had ik hier en daar gaarne een regest uitvoeriger gezien. Waartoe dient naast een inventaris- beschrijving een regest van den verkoop van een stuk land, als de be lendingen er niet in overgenomen worden, temeer daar schepennamen in deze regesten ook nooit genoemd worden. Natuurlijk bedoel ik niet de aanliggende eigenaren (zooals in reg. 268), maar vaste belendingen als een rivier, een weg enz. Als bij een handeling het motief afwijkt van wat men mag verwachten, acht ik het gewenscht, dit in het regest uit te laten komen (bijv. reg. 54 de stichting van. de kapel in hel kasteel Wulverhorst 155 spruit niet allereerst voort uit godsvrucht, maar uit besef van het incon- veniënt, dat de omliggende dorpelingen hebben, doordat ze 's winters hun kerk niet kunnen bereiken door de drassigheid van het terrein). Wat heeft men aan een neutraal regest als no. 243; het zal onopgemerkt blijven, als de 40 binnen- en buitenlandsche steden er niet in staan genoemd, zoodat ook de index ze kan vermelden. Bij de dateeringen heeft de heer de Bussy terecht naar vereenvoudiging gestreefd. De omslachtige notariëele dateeringen zijn geëxcerpeerd. Helaas is de plaats, waar de oorkonde is uitgevaardigd, daardoor wel eens uitgevallen, wat temeer klemt als het den landsheer betreft (Jacobs te Middelburg in 1417; reg. 292). Een direct gevolg van de tweeslachtigheid van de regestenlijst, schijnt mij ook de inconsequentie bij de titulatuur. Mag ik al andere opvattingen koesteren omtrent het weglaten van eenige heerlijkheden bij anderen dan de lands- heeren (b.v. Jean de Namur, heer van Winendale (reg. 166) heet in de akte tevens heer van Renay en Wailham, terwijl reg. 264 denzelfden als heer van Mirewert vermeldt, met weglating der heerlijkheid Longpreyt), bij het noemen der edelen is ten onrechte de nadere onderscheiding van heer of ridder en van knape veronachtzaamd. Juist in de Middeleeuwen, waar in eenzelfde generatie zooveel gelijknamige verwanten voorkomen, is het noodzakelijk hen te onderscheiden met „heer" of „vrouwe" etc. En daarbij is consequentie wederom een eerste vereischte. Als men b.v. in Mattheus, De nobilitate, blz. 1065 de akte, waarvan reg. 5, doorleest, moet het belang wel in het oog springen. In reg. 313 staat Dirc van Zulen Zweders zoon i. p. v. Dirc van Zulen, ridder, heer Zweders zoon, daarentegen vermeldt reg. 108 weer wel, dat Wouter de vader van Jan van Sulen de ridderlijke waardigheid had. In Inv. no. 39 (oud) staat Hendrick van Naaldwijck als ridder, terwijl in het daarvan overgenomen regest no. 699 die aanduiding is weggelaten. De Inleiding geeft uitvoerige inlichtingen over de lotgevallen van het archief en de afgedwaalde stukken. De historicus en de genealoog zullen betreuren, dat niet van de gelegenheid is gebruik gemaakt iets naders te geven over de oudste burggraven uit den tijd toen het burggraafschap nog een functie en niet enkel een titel was en nog niet in handen was van het geslacht de Rover, waar dan tevens had kunnen gewezen worden op de merkwaardige overeenstemming van het wapen der Montfoorts met dat van het schepengeslacht de Rover te Breda in dien tijd. Juist is echter deze gematigdheid wel, want het archief bevat geen stukken uit die oudere tijden. Wel heeft Mr. de Bussy en dat is iets wat aan vele inventarissen ontbreekt gemeend een nadere studie te moeten maken van de kanselarij der burggraven, waarover hij interessante gegevens weet mede te deelen. Een boek zonder index verliest een groot deel van zijn waarde en is

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1921 | | pagina 33