148 genealoog weinig wanneer deze erfelijke renten zijn voldaan, terwijl iemand, die de rekeningen bestudeert, het spoedig genoeg ontwaart. De regesten zijn voortreffelijk geredigeerd en toonbeelden van nauw gezet werk, zooals men dat van den schrijver gewend is. Enkele kleinig heden vielen mij op. Soms is het wel goed bij een transfix in te lasschen: „door welken brief", zooals in no. 130 is geschied; zij klinkt anders voor een buitenstaander noodeloos vreemd, de redactie bijv. van no. 51 en no. 348 en elders. Ja, die buitenstaander! Wat zal hij toch moeten denken van de angstvalligheid altijd bij onze regesten om den naam van een wel bekende plaats en een welbekenden vorst te laten staan in onherleiden vorm Of in een oorkonde „Zeeland", „Zeelandt" of „Zeelant" staat gespeld, of er sprake is van „het kapittel van St. Joannes te Traiectum", van „Kerkwervia" en „Duvelandia" en „de Staten van Hollandia en Seelandia" (hier nog tot in 1784 toe!), van „Philippe, koning van Castille", dan weer „Philips, koning van Castilliën", wat zal men daarop toch turen? „Kan men in het archiefwezen zijn tijd niet beter gebruiken zal hij vragen. En dat men in een aanteekening, waar men toch zelf aan het woord is, spreekt van „de stad Anvers", zooals in no. 431, zou hem zeker het hoofd doen schudden. Ik maak van deze gelegenheid gebruik om de vraag te stellen, hoe lang wij dit nog zullen blijven doen. Hoe of Bourgondië in oude spelling er uit ziet, met een of met twee n's, men weet toch dat het Bourgondië is. Het oog mag ook wel wat hebben en de archivaris eens wat durven hij zou den lezer dan kunnen waarschuwen, door cursieven druk bijv., als hij blijk gaf van zijn moedalleen zoodra een naam ook maar eenigszins twijfelachtig zou zijn, of de spelling eigenaardig, zou men hem kunnen doen volgen, onherleid, tusschen haakjes en aanhalingsteekens. De schrijfwijze „de bisschop van Thérouanne („episcopus Morincnsis")" bijv zou m.i. in elk geval de voorkeur verdienen boven „de bisschop van Morini (Thérouanne)". Om terug te komen op deze regestenlijst. Nu eens staan de namen der zegelvoerenden niet vermeld als de zegels geschonden zijn, bijv. no. 178; dan weer wel; bijv no. 179. Bij no. 351 lees ik „Met 2 zeer geschonden schepenzegels en 1 schepenzegel (van Mathys van Campen) in groene was"; bij no. 164 „Met 3 schepenzegels, waarvan 1 geschonden (van Ingel Luenissen (2 onleesbaar)) in groene was". Vrage, is het wegens de onlees baarheid, dat er andere geschonden zegels anoniem zijn gelaten?" Zoo ja, waarom staat dit er de eene keer wel bij vermeld, een andere niet? De index ziet er opperst betrouwbaar uit. Maar kon hij door telkens naar één plek te verwijzen niet bekort zijn geworden? Walraven van Braemsloot staat met al zijne functies en de nummers, waar hij te vinden is, onder „Walraven" en onder „Braemsloot" en telkens onder die ver schillende functies bovendien. Van den gebruiker mag men toch wel eenige inspanning vergen. Verder zou ik er bezwaar in vinden bijv. Castilië, Nassau, 149 Baden-Baden, Aremberg, Basecque in den index van plaatsnamen op te nemen als het resp. den koning, de prinsen, de gravin en den heer van die gebieden geldt en niet die gebieden zelf. Wilde men consequent zijn, dan zou Ter Meer, de luisterrijke woning van Jhr. Diderik van Lookhorst tot Ter Meer in die lijst niet mogen ontbreken. En met de vraag waarom onder die plaatsnamen aan de rubriek „Raadsheeren" en „Ridders" een plek is ingeruimd, eindig ik mijne luttele bedenkingen op dit geduld- werk, dat met zooveel zorg is samengesteld. W. Z. Regesten van het archief der bisschoppen van Utrecht, door Mr. S. Muller Fzn., in medewerking met Mej. E. de Clercq, Jhr. Mr. B. M. de Jonge van Ellemeet en Mr. A. le Cosquino de Bussy (Utrecht, Oosthoek, 1917 1919, 3 dln.) Het aankondigen van drie deelen regesten, totaal 5681 nummers, is een taak, die eenige verlegenheid bezorgt aan wie dat op zich neemt. Het is immers een volslagen onmogelijkheid dit werk van jaren op een paar vrije middagen critisch „door te lezen"(!) en aan de hand van een lijstje op- en aanmerkingen, den lezer in te lichten over deugden en gebreken Dat kan niemand. Dat kan alleen hij, die over volledige materiaalkennis beschikt. En noch Mr. Muller, noch een der leden van zijn staf zouden, niettegenstaande hun langen arbeid, dat van zichzelf kunnen getuigen. Dan gevoelt de buitenstaander, die tot deze bespreking alleen werd gequalificeerd doordat hij zich ook wel eens met oorkondenzaken heeft bezig gehouden, bijzonderen schroom. De critische controle over het werk van het geheele Utrechtsche Rijksarchief, zooals dat het laatste dozijn jaren was samengesteld, is weggelegd niet voor hem, maar voor de praktijk Als de Regestenlijst eens een tiental jaren gehanteerd is door de mannen van het vak, dan zal ten volle blijken, of en hoe verdienstelijk dat geweldige verzamelwerk is geweest. Voor den ontzaglijken omvang van dergelijk werk is het voldoende te bedenken, dat 5681 excerpten van oorkonden en acten voor ons liggen, slechts zeer ten deele geput uit nog aanwezige origitteele documenten (een op de acht!), en overigens bijeengebracht uit cartularia, bisschoppelijke registers en formulierboeken. De leidende beginselen voor dezen arbeid zijn reeds lang geformuleerd en over het algemeen deugdelijk gebleken. Het nut is stellig niet problematisch. Dat alles stemt dus tot zeer groote dankbaarheid. Ik moge aan een concreet voorbeeld toelichten, hoe zeer die dankbaarheid op haar plaats is. Te hooi en te gras hield ik mij in de jaren 1916 en 1917 bezig met de annotatie van het middelnederlandsche kroniekje, dat de Utrechtsche ge beurtenissen van de jaren 1481 1483 vertelt. Ik beperkte mij tot stedelijke

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1921 | | pagina 30