144 den baljuw Blijkt uit deze interpretatie reeds, dat de graaf het instituut niet goed gezind was, nog duidelijker kwam dit eenige jaren later aan den dag. Een inwoner van Damme had op het Brugsche gerecht geappelleerd van een vonnis, door schepenen van Damme gewezen, doch de graaf en zijn ambtenaren beletten hem dit beroep te vervolgen door hem gevangen te zetten en te houden. De ongelukkige, Jan Bonin genaamd, requestreerde eindelijk aan den koning van Frankrijk, die daarop den graaf beval den aangehoudene onmiddellijk in vrijheid te stellen en hem van zijn wettelijk recht te laten gebruik maken2). Wel werd in 1304 de oude regeling nog eens bevestigd maar in 1330 kreeg, gelijk gezegd, de graaf eindelijk gelegenheid om zichzelf op te werpen als appèlrechter voor Damme, wat hij althans gedurende de laatste veertig jaar, en vermoedelijk nog veel langer, niet geweest was. A. MEERKAMP VAN EMBDEN. Indeeling van de parochie Abcoude. In de „Bronnen voor de Geschiedenis der Kerkelijke Rechtspraak in het bisdom Utrecht in de Middeleeuwen", uitgegeven door mr. J. G. C. Joostino en mr. S. Muller Hzn., treft men op pag. 57 e.v. van het 2e deel een uiteenzetting aan aangaande de indeeling van de parochie Abcoude, In chronologische ordening gerangschikt vindt men dan vermeld dat Abcoude in 1280 tot de proosdij van Oud-Munster (collatie St. Pieter) behoorde, in 1395 tot die van St. Jan, van 1545 tot 1555 tot het Chori episcopaat, in 1598 tot de proosdij van St. Pieter; bovendien zou de parochie in 1480 en 1529 niet onder Oud-Munster en in 1472/5 en 1504/18 niet onder den Chori episcopus gestaan hebben. In een charter, gedateerd 1471 September 21, behoorende tot het archief van het huis Duivenvoorde, berustend op het Algemeen Rijksarchief, staat nu vermeld, dat de deken van het decanaat Juxta Vechtam, dat zonder twijfel tot de proosdij van Oud-Munster behoorde, met machtiging van den proost en aartsdiaken den priesters in Abcoude opdraagt er voor te zorgen dat een zekere Arnoldus de Zweten, ridder, heer van Leyenberch voor hem in de parochiekerk te Loenen een getuigenverklaring over een testament zal afleggen. Waar hier de deken van het decanaat Juxta Vechtam priesters in Abcoude een bevel geeft, ligt het voor de hand dat het rechtsgebied van Van Severen, Villes enclavées du quartier de Bruges, II, 184. Warnkönio meent, dat in de beide stukken met „li sires" de graaf bedoeld wordt (Flandrische Staats- und Rechtsgeschichte, II", 16) en Van Sfveren schijnt dit met hem eens te zijn (Villes enclavées du quartier de Bruges, II, 138). M.i echter beteekent „li sires" hier den baljuw. 2) Van Severen, I. c., 185. s) Van Severen, Coutume de la ville de Bruges, I, 285. 145 dien deken ook Abcoude omvatte. Het zou m. i. dan ook niet al te gewaagd zijn uit het bovenstaande te besluiten dat de parochie Abcoude in het jaar 1471 behoorde tot het decanaat Juxta Vechtam en derhalve ressorteerde onder de proosdij van St. Salvator of Oud-Munster. D. P. M. G. Een gevaar voor de Departementsarchieven. Nadat de bekende motie Rink bij de behandeling van Hoofdstuk I van de Staatsbegrooting voor 1920 door de Tweede Kamer met algemeene stemmen was aangenomen, verscheen een brochure getiteld: „Reorga nisatie van het Algemeen Bestuur en Bezuiniging op „Rijksuitgaven", uitgegeven door den Bond van Ambtenaren bij de Departementen van Algemeen bestuur en Hooge colleges van staat te 's Gravenhage. In hoofdzaak bevat deze brochure de beschouwingen en voorstellen over de in den titel genoemde reorganisatie, welke onder dag- teekening van 26 Mei 1920 door den Bond aan den Minister van Financiën zijn gericht. Hoezeer ingenomen met de algemeene strekking „bezuiniging „op de Rijksuitgaven", kan ik niet nalaten hier met een enkel woord te wijzen op een gevaar, hetwelk dreigt voor de departements-archieven. Onder het hoofd: „Improductieve arbeid" lezen we onder de middelen tot verbetering daarvan„2) Aan „agenda's" en „indices" moet niet méér „zorg en tijd worden besteed dan strikt noodig is. Vorm en inhoud daarvan „moeten eenvoudig, kort en zakelijk zijn. Slechts lagere en enkele middelbare „ambtenaren dienen voor dat werk in aanmerking te komen. Eenvoudige „stukken worden over het algemeen niet, of in collectieven vorm geagen deerd." De lezers van dit blad zullen met mij ondervonden hebben wat een genot goed gehouden agenda's en indices opleveren voor den onder zoeker op historisch of ander terrein, maar eveneens ervaren hebben hoe tijdroovend onderzoekingen zijn in archieven, welke deze registers missen of waar men een slechten index aantreft. Talloos vele malen slaan wij, archiefambtenaren, die op het terrein der onmogelijkheid al zeer weinig meer rangschikken, een index tevergeefs op, omdat eertijds een minder waardig ambtenaar de zaak waar het om ging niet begrepen heeft en een slagwoord heeft bedacht, waarop, men de zaak kennende, niet zou zoeken. Nu laat de uitdrukking „lagere en enkele middelbare ambtenaren" gelegenheid tot tweeërlei uitlegging. In de eerste plaats kunnen hiermede de rangen worden aangeduid en ten tweede kunnen de bekwaamheden der betrokken ambtenaren worden bedoeld. In beide gevallen echter blijft heizelfde gevaar bestaan voor de departementsarchieven In het eerste geval zullen aan „de secretarieën", „expedities", „agenda's", „indices", „archieven" enz." geplaatst worden de ambtenaren, die voor geen bevordering in aanmerking komen, dus zij wier bekwaamheden beneden die van anderen blijven,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1921 | | pagina 28