122 met een verzoekschrift tot de lie Kamer gewend om verbetering der salarissen; zie „de Centralevan 22 October (nr. 1). De Minister van Financiën richtte nu daags voor den-interpellatiedag dus op 18 October een brief aan de He Kamer waarin hij mededeelde „welke voorzieningen „getroffen zijn ter tegemoetkoming aan de moeilijkheden, welke het Rijks personeel en meer in het bijzonder gezinnen met kinderen onder de „bestaande omstandigheden ondervonden". Voor zoover voor de archief ambtenaren van belang, kwamen deze neer oppremievrij pensioen van 1 Januari 1920 af, de toekenning van een kinderbijslag op denzelfden voet als reeds door de regeering was aangekondigd, maar niet van 1 October doch van 1 Juli 1920 af; zie „de Centrale" 22 October (nr. 1). De interpellatie werd gehouden op 19 en 20 October (zie Hande lingen lie Kramer, blz. 4263, 67—90, 9293) en gaf aanleiding tot de indiening van een menigte moties, die echter alle verworpen werden behalve een motie-VAN Rijzewijk om de kinderbijslag te doen ingaan op 1 Januari 1920. De Mededeelingenkwamen in het Octobernummer (183) reeds een beschouwing geven over het verloop der zaak, en tegelijkertijd vermelden dat de regeering besloten had de motie-VAN Rijzewijk uit te voeren. Het kan niet gezegd worden dat het salarisvraagstuk nu tot een volledige oplossing is gekomen. Bij verschillende organisaties blijft een drang naar salarisverbetering bestaan, hetzij een algemeene, hetzij een gedeeltelijke. (De Bond van Ambtenaren bij de Departementen ijvert bijv. o.a. voor een herziening der commiezen-salarissen.) Ook blijft de vraag loon naar praestatie of loon naar behoefte de gemoederen in beweging houden, en evenmin is de strijd tegen de standplaats-indeeling en -klasseering opgegeven. II. De Pensioenwetten. Het verslag van de staatscommissie werd besproken in „de Centrale van 16 en 30 Januari 1920 (nrs. 8 en 9), en ook in de Algemeene be stuursvergadering van 29/30 Maart 1920 werd over de pensioenregeling ernstig van gedachten gewisseld, terwijl besloten werd geene van de in het pensioenprograin vastgestelde eischen te laten vervallenzie „de Centrale 9 April 1920 (nr. 14). Het wetsontwerp werd ingediend bij Koninklijke boodschap van 2 November 1920 Bijlagen Handelingen lie Kamer, Zitting 1920/21 no. 295). „De Centralekondigde het 19 November (nr. 3) aan, en voegde daaraan eenige kritische beschouwingen toe. Nadat inmiddels op 16 Februari 1921 een nota van wijzigingen op het wetsontwerp was uitgegaan, gaf „de Centrale op 25 Februari, 11 en 25 Maart (nrs. 10 12) een breedvoerige beschouwing van het ontwerp, welke zij beëindigde met een overzicht van volgens haar wenschelijke verbeteringen. Het Voorloopig Verslag verscheen op 20 April 1.1. 123 III. Georganiseerd Overleg. Het georganiseerd overleg in ambtenaarszaken werd geregeld bij het Koninklijk besluit van 20 December 1919 (Stbl. no. 819); zie „de Centrale16 Januari 1920 (nr. 8). „De Centralegaf op 26 Maart (nr. 13) een beschouwing over de technische uitwerking van het georga niseerd overleg, en nam in hetzelfde nummer de samenstelling der centrale commissie voor georganiseerd overleg in Ambtenaarszaken op. Op 4 Juni (nr. 18) behandelde zij nogmaals allerlei vragen, die zich na de installatie van de Centrale commissie hadden opgedrongen. Nadat die commissie een klein jaar gewerkt had, wendde zij zich tot de vakorganisaties met een viertal vragen (echter in tal van ondervragen gesplitst)-in zake herziening van dit overleg. De Centrale beantwoordde die vragen, en deelde zijn antwoord mee in het orgaan van 14 Januari 1921 (nr. 7). Ten slotte verscheen nogmaals een artikel van het georganiseerd overleg in het orgaan van 25 Maart 1921 (nr. 12). IV. Regeling van den rechtstoestand. Het ontwerp van wet tot regeling van den rechtstoestand werd ingediend bij Koninklijke boodschap van 10 Januari 1920. Bijlagen Handelingen lie Kamer: Zitting 1919/20 nr. 357 en 1920/21 nr. 62). „De Centraledrukte het wetsontwerp af in haar nummers van 30 Januari, 13 en 27 Februari, 12 en 26 Maart, 9 April 1920 (914). In de alge meene bestuursvergadering van 29/30 Maart 1920 maakte het een onder werp van bespreking uit, waarbij besloten werd tot samenwerking met andere organisaties en ook besproken werd het adres, dat de samenwer kende Centrales zouden indienen; zie „de Centrale9 April 1920 (nr. 14). De „Mededeelingen" bepleitten in Mei d.a.v. (nr. 179) de noodzake lijkheid van de regeling. Op 24 Maart 1921 verscheen het Eindverslagzoodat het ontwerp rijp voor openbare beraadslaging is. Als verband houdende met de regeling van den rechtstoestand, valt hier nog te wijzen op een artikel over staking en stakingsrecht in „de Centrale" van 17 December 1920 (nr. 5) en op een artikel over den achturigen arbeidsdag van ambtenaren inde „Mededee lingen" van September 1920 (nr. 182). In dit laatste artikel werd een stelsel veroordeeld, dat de arbeidsdag van groepen die vroeger minder of korter werkten, thans gingen verlengen tot den achturigen. V. Verschillende onderwerpen. Allereerst zij hier gewezen op den strijd tegen de bureaucratie en voor bezuiniging waarvoor de Bond van Ambtenaren bij de

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1921 | | pagina 17