112
de eerste onder den laatstgenoemde, maar beiden zelfstandig naast elkaar
verrichten. Het is zonder meer duidelijk, dat aldus ook de naam Neder-
landsch Economisch-Historisch Archief geheel niet bij de instelling past,
en dat men, evenals bij de Krijgsgeschiedkundige Afdeeling van den
Generalen Staf, ook in dezen alleen van Nederlandsch Economisch-Histo-
rische Vereeniging zou kunnen spreken.
Eerst zoo het Bestuur op deze naamsverandering en de direct daaruit
voortvloeiende veranderingen in statuten enz. zou willen ingaan niemand
minder dan Mr. S. Muller Fzn., die tevens Ondervoorzitter der Vereeniging
is, heeft trouwens reeds er op gewezen, dat de naam van „Archief" bij deze
vereeniging geheel misplaatst is, zie Ned. Archievenblad 19161917, blz.
155 eerst dan zou de Vereeniging ten volle aan het door haar gestelde
schoone doel beantwoordenbewaring van handelsarchieven, en inven-
tariseering van deze door een archivaris van beroep daarnaast, en in vele
gevallen ook eerst daarna, uitgave van bronnen, belangrijk voor de econo
mische geschiedenis van Nederland.
De bescheiden der Universiteit van Leuven
te Brussel berustend.
In een vorig nummer van dit tijdschrift kondigde de heer H. van Alfen
aan dat het derde boek der Leuvensche Matricula 1485 1526 door hem
zou weergevonden zijn in de afdeeling der handschriften op de Koninklijke
Bibliotheek te Brussel.Het zij mij toegelaten hem hier terecht te wijzen
met de verklaring, dat alhoewel Reusens het niet opgeeft, dit stuk reeds
sinds verschillende jaren een locus classicus is voor dezen die zich
met de geschiedenis van de Universiteit en van het humanisme bezig
houden. Had de heer v. A. zich de moeite gegeven de bestaande biblio
graphic te raadplegen, zou hij daaromtrent wel bescheid gevonden hebben.
Prof. H. de Jongh, in zijn in 19ll verschenen werk L'Ancienne
Faculté de Théologie a Louvain au premier Siècle de son
Existence 1432 1540, geeft een lijst oorkonden op voor dat tijdperk
en vermeldt, op blz. XX, in de reeks Manuscrits et pièces d'archives:
Bibliothèque Royale de BruxellesSection des Manuscrits:
„3441, Matricule de l'Université de Louvain du 31 aoüt 1495 s) au
30 aoüt 1526".
Het handschrift was dus in 't geheel niet „verloren gewaand"dat
bewijst ook de aanteekening wel in het exemplaar van Reusens' uitgave
der Matricula, op 't archief te Brussel, die ook voorkomt op een der eerste
Nederlandsch Archievenblad, 29ste jaargang, 1ste aflevering, blz. 45.
2) De 9 is hier een drukfout voor 8.
113
bladzijden van het repertorium van het fonds der Leuvensche Universiteit
in het Rijksarchief, en die, zooals elke beambte het aldaar zeggen zal, van
de hand zijn van den archivaris Laloire. Dat noch de commies, noch de
conservator op de Bibliotheek het matricularium kenden, bewijst enkel dat
's menschen geheugen evenmin alomvattend is als zijne wetenschappelijke
belangstelling. De registers der uitgeleende boeken zouden, zoo noodig,
kunnen bewijzen, dat die Matricula vóór 1914 meermalen, en weken lang
zelfs, hier te Leuven is aanwezig geweest, en dat ze nog gedurende den
oorlog te mijner beschikking werd gesteld. Ik heb er een reeks namen uit
verzameld, die de geleerde uitgever der briefwisseling van Erasmus,
Dr. P. S. Allen, van Merton College Oxford, in Augustus 1.1. hier op
mijne kamer heeft ingezien. Op zijn aandringen is die lijst drukvaardig
gemaakt en is een tijdje geleden naar de English Historical Review
verzonden. Had ik over meer tijd en meer gemak van publicatie beschikt,
zou er reeds ruimer gebruik van gemaakt zijn.
Dit veroorlooft mij hier in deze bijdrage mijn werk op 't archief te
vermelden met niet meer, maar toch ook met niet minder gepastheid
dan de heer v. A. het deed in de zijne. Het fonds der Universiteit van
Leuven omvat een aanzienlijk getal documenten, waarvan amper een derde
deel is bekend en gecatalogiseerd. De bestaande inventaris is enkel voor-
loopigten bewijze de manier zelf waarop de stukken zijn opgeteekend
op de bladzijden, die tot fiches kunnen vaneen gesneden worden bij de
finale rangschikking: een bewijs dat het viertal archivarissen, die zich met
dit fonds hebben bezig gehouden, zelf inzagen hoe onvolledig de catalogus
was. Eenigen tijd vóór de oorlog uitbrak, had de Rijksarchivaris, de heer
Cuvelier, aan een zijner beambten de taak opgelegd dien inventaris tot een
goed einde te brengen; doch deze werd door de bezettende overheid al
spoedig met menigeen zijner collega's tot nader bevel naar huis gezonden;
zoo werd hier veel werk, dat in Holland zou afgedaan zijn, noodzakelijk
ter zijde gelegd. Doch dat wist blijkbaar de heer v. A. niet; ook had hij
maar een beetje besef gehad van het handicap waarmede wij Belgen moesten,
en nog moeten werken, dan had hij ons voorzeker een paar jaren tijd
gegeven, eer hij zoo smalend en knorrend zou zijn uitgevallen tegen onze
catalogussen, en bedienden, en commies, en zelfs tegen werkers die onaf
hankelijk van alle bestuur, zich offervaardig aanboden om een gapende
leemte te helpen aanvullen. Toen ik in 1915 naar eenige documenten zocht
in het tot nog toe niet ontgonnen deel van het fonds, legde ik mijn werk
van 't begin af zoo aan, dat het kon dienstig zijn voor al wie op dat veld
zou willen arbeiden. Ik maakte bij 't zoeken een systematisch aangelegden
inventaris op van de tallooze bundels, die onder 't stof van lange jaren te
dommelen lagen. Dat werk was zoo aanzienlijk, dat het mij dag bij dag
drie jaren noeste vlijt heeft gekost. Toen ik op wensch van den Rijks-