110
is ook eenige jaren geleden de plaats van wijlen Dr. F. L. Rutoers, den
eenigen kerkhistoricus in die Commissie, door Dr. N. W. Posthumus,
toevalligerwijze tevens Directeur van het Economisch-Historisch Archief,
vervuld. De vraag is, dunkt me, gewettigd, of men in deze niet wat
te ver gegaan is, in zooverre dat op deze wijze de economische historie
in het uitgeven van geschiedbronnen een al te ruime plaats inneemt.
Het Economisch-Historisch Archief geniet bovendien een vrij aanzienlijk
Rijkssubsidie, zoodat dus het Rijk ook nog op deze wijze de economische
geschiedvorsching bevordert, en daarentegen b.v. aan de kerkgeschiedvor-
sching geenerlei aandacht schenktin de Commissie voor 's Rijks Geschied
kundige Publicatiën heeft thans geen kerkhistoricus meer zitting en na het
voltooiën van de uitgave van de Acten der Provinciale Synoden in Zuid-
Holland door nu ook wijlen Dr. W. P. C. Knuttel is van Rijkswege geen
uitgave op kerkhistorisch gebied meer ter hand genomen, en ook overigens
wordt, voorzoover ons bekend, geen genootschap, dat zich met kerk
geschiedenis bezig houdt, door het Rijk op de wijze als het Nederlandsch
Historisch-Economisch Archief gesteund.
Intusschen ook dit in tegenstelling met het Krijgsgeschiedkundig
archief bij de laatstgenoemde instelling is het uitgeven van geschied
bronnen niet het eenige veld van arbeid. Het duidelijkst is de bedoeling
van het Bestuur in dezen uitgesproken in het Verslag over 1916: „Er mag
in dit verband wel eens op worden gewezen, dat onze Vereeniging een
deel der Staatstaak op archivalisch gebied heeft overgenomen". Is deze
uitspraak nu inderdaad met de werkelijkheid in overeenstemming? Na het
nauwkeurig nagaan van hetgeen door het Nederlandsch Economisch-Histo
risch Archief in de eerste vijf jaren van haar werkzaamheid verricht is,
geloof ik zonder tegenspraak in- dezen een beslist ontkennend antwoord te
mogen geven. Ik bedoel nu niet, dat de Vereeniging ook na den pennestrijd,
die daaromtrent en als gevolg daarvan omtrent het opnemen van private
archieven in openbare depots sedert 1914 in ons blad gevoerd is, aan welken
pennestrijd door de Heeren Wiersum, Baart de la Faille, Muller, Fruin
en van Gelder is deelgenomen, zich niet is blijven beijveren om steeds
meer handelsarchieven in den ruimsten zin des woords, volgens het laatste
verslag ook archieven van vakvereenigingen, in haar bewaarplaats te ver
zamelen Om werkelijk te beantwoorden aan het gestelde doel: het
„overnemen der Staatstaak op archivalisch gebied" zal men het echter niet
bij het verzamelen, of, zooals het ergens in een der verslagen van de
111
vereeniging luidt, het „opstellen" dezer archieven mogen laten. Van de
archieven zullen ook wetenschappelijke inventarissen moeten worden samen
gesteld, die de daarin berustende schatten eerst in den vollen zin van het
woord voor de wetenschap toegankelijk zullen kunnen maken. In dit laatste
opzicht nu is de vereeniging tot nu toe in gebreke gebleven Geen
wonder trouwens, wanneer men eveneens uit de verslagen ziet, dat geen
enkele archivaris van beroep aan het Bureau van de Vereeniging werkzaam
is. De Directeur Dr. Posthumus heeft zich tot nog toe tot de eerstge
noemde taak van de Vereeniging: het uitgeven van geschiedbronnen be
paald, en het verdere personeel, een commies, als hoedanig met 10 No
vember 1918 benoemd is de Heer P. H. van Reedt Dortlandt, vroeger
assistent bij de Universiteits-bibliotheek te Leiden, en eenige dames-assis
tenten, hebben evenmin ooit eenig archivarisch werk verricht. Aan het
voorschrift, bedoeld in art. 5, onder b, van de Instructie betreffende het
beheer van het archief, dat zoo spoedig mogelijk inventarissen van de in
het archiefgebouw gedeponeerde archieven zullen worden samengesteld, is
dus nog niet voldaan. Hoewel het niet duidelijk uit de bewoordingen van
dit artikel blijkt, zoo zal het toch zeker wel de bedoeling zijn, dat de
„conservator", genoemd in art. 11 van de Statuten en in art. 13 van de
Instructie betreffende het beheer van het archief, met dit inventariseeren
zal worden belast. Een dergelijke- functionaris is tot heden intusschen
nog niet benoemd, en daarom is het thans nog tijd bij een eventuëele
benoeming er op te letten, dat geen persoon benoemd worde, die niet in
het bezit is van het radicaal van wetenschappelijk archiefambtenaar althans
der tweede klasse 2). Nog beter zou het zijn, zoo een wijziging in de
bovengenoemde artikelen der Statuten en Instructie gebracht werd, waardoor
het laatste bepaald werd voorgeschreven, terwijl dan tevens niet langer
van conservator, maar van archivaris zou moeten worden gesproken.
Deze Archivaris zou dan niet langer onder maar naast den Directeur
moeten werkzaam zijnimmers, waar de Archivaris zich uitsluitend met
archiefwerkzaamheden zal bezig houden, de Directeur, zooals ook tot
heden reeds het geval was, met het uitgeven van geschiedbronnen, is het
duidelijk, dat ieder geheel op zijn eigen terrein werkzaam is, zooals ook
bij het Rijk de Algemeen Rijksarchivaris en de Directeur van het Bureau
der Commissie voor 's Rijks geschiedkundige Publicatiën hun arbeid, niet
i) Blijkens het verslag over 1916 heeft het Bestuur dezen pennestrijd met
belangstelling gevolgd. Vreemd is het intusschen, dat in de volgende verslagen in
het geheel geen melding gemaakt wordt van den afloop dezer zaak, die geëindigd
is met een brief van het Bestuur aan de Vereeniging van Archivarissen in 1918, van
welk schrijven Mr. Muller uitvoerig in zijn jaarrede van 1918 melding maakt,
zie Ned. Archievenblad 1918-1919, blz. 14.
Ik weet wel, dat bij de Verslagen over 1917 en 1919 resp. in Deel IV en VI
van "het Jaarboek een paar „inventarissen" van in die jaren verworven archieven en
collecties zijn afgedrukt. Men kan die lijsten echter moeielijk noemen volgens de
tegenwoordige eischen samengestelde wetenschappelijke archiefinventarissen.
-) Dat ook in eigenlijke archiefkringen nog niet altijd voldoende hierop gelet
wordt, bewijst wel het feit, dat dezer dagen in de dagbladen een oproep voorkwam
naar sollicitanten voor de betrekking van wetenschappelijk ambtenaar aan het oud
archief der gemeente Leiden, waarin niet als eisch gesteld wordt, dat de sollicitant
wetenschappelijk archiefambtenaar der eerste of tweede klasse is.