108 Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis in diens overzicht van de Neder- landsche Historische Literatuur worden besproken als wel om er eens op te wijzen, dat beide instellingen een misleidenden titel voeren. Nog te meer bestaat daartoe aanleiding, omdat thans, nu wij werkelijk in het bezit zijn gekomen van de lang verbeide Archiefwet, en nu er in verband daar mede ook een Archiefschool bestaat, welke laatste instelling er zonder twijfel toe zal medewerken om het archiefwezen onder het groote publiek meer bekend te maken, dat groote publiek toch ook wel meer dan vroeger een juiste voorstelling mag verkrijgen van hetgeen onder een archief verstaan wordt. Ook bij personen van ontwikkeling, werkzaam in vakken, na aan het archiefvak verwant, treft men vaak nog ten eenenmale onjuiste begrip pen daaromtrent aan, en een eerste vereischte om hieraan een einde te maken is toch zeker wel, dat het woord archief, in de eerste plaats door instellingen, van welke men zulks mag verwachten, altijd op de juiste plaats en in de juiste beteekenis gebruikt wordt. Ik denk nu niet aan tijdschriften als: Het Nederlandsch Archief v. Kerkgeschiedenis; Het Archief van het Zeeuwsch Genootschap, enz.: het verband, waarin hier het woord archief gebruikt wordt, is natuurlijk een geheel ander, en bovendien de namen bestaan reeds lange jaren, en zijn ontstaan in een tijd, toen men nog niet of weinig aan een afzonderlijke archiefwetenschap dacht, en het zou be zwaarlijk zijn deze titels, die ook in zekeren zin burgerrecht hebben ver kregen, thans nog te gaan veranderen. Gemakkelijker zou het gaan een verandering te brengen in den naam der aan het hoofd dezes genoemde instellingenhet Krijgsgeschiedkundig Archief, een van 1891 dateerende rijksinstelling, opgericht en nog onder leiding staande van den verdienstelijken Generaal De Bas en ressorteerende onder het Departement van Oorlog, welke instelling met medewerking der betrokken autoriteiten zonder bezwaar zou kunnen worden omgedoopt, het Nederlandsch Economisch-Historisch Archief, een in 1919 opgerichte parti culiere vereeniging, bij welke door statutenwijziging, die toch noodig zijn zal, omdat nog hier en daar wordt gesproken van het gemeente-archief van 's Gravenhage, terwijl thans de Vereeniging in een eigen gebouw is gevestigd, een verandering in naam kan worden aangebracht. Dat de naam Krijgsgeschiedkundig Archief niet deugde, is reeds uitgesproken bij de aankondiging van de eerste aflevering van de Nasporingen en Studiën op het gebied der Neder 1 andsche Krijgsgeschiedenis, loopende over de jaren 1891 1895, op blz. 76 van den jaargang 1896 1897 van dit blad. Mr. J. E. Heeres zegt aldaar te recht naar aanleiding van de vermelding der Aanwinsten van het Krijgsgeschiedkundig archief in noot 3: „Waarom voor deze collectie geen anderen naam gekozen? Het woord „archief" in zijn beperkte tech nische beteekenis is hier toch in het geheel niet op zijn plaats", en nog 109 duidelijker in noot 4: „Maar het Krijgsgeschiedkundig Archief mag nooit optreden als concurrent van werkelijke archieven, b.v. „Er mag zelfs in de verste verte niet gedacht worden aan het onttrekken van archivalia of andere stukken aan collecties, waarin zij thuis hooren, en waarheen zij (terug) gebracht moeten worden als zij er toevallig niet in berusten." Inderdaad, dat het gevaar, waarop Mr. Heeres hier doelde, niet denkbeeldig was, dat is gebleken uit de voorgenomen overbrenging van een deel van het archief van het Departement van Oorlog naar het Krijgsgeschiedkundig „Archief". De zaak heeft gedurende een aantal jaren in de archiefwereld eenig gerucht gemaakt, en het is mede aan het besluit van onze Vereeniging in de vergadering van 1910 te Gouda te danken, dat er verder niets van gekomen is. Thans, na het tot stand komen van de Archiefwet, zou er natuurlijk nog minder dan ooit sprake van kunnen zijn, maar dat de lucht nog niet geheel zuiver is, dat blijkt wel uit de laatst verschenen Nasporingen enz. over 1919, waarin gesproken wordt van een ver plaatsen van het Archief van den inspecteur van de Artillerie naar het Krijgsgeschiedkundig „Archief"- Zou het niet ook hier weder de term „archief" zijn, die aanleiding geeft tot een misverstand in dezen, en zou het dus niet aan te bevelen zijn, in navolging van de thans te Bandoeng gevestigde Koloniale Afdeeling van den Generalen Staf, die geheel als een loot van de Nederlandsche instelling is te beschouwen, en waaromtrent dan ook in de Nasporingen telkens en uitvoerig wordt melding gemaakt, voortaan ook de moeder-instelling niet meer te noemen Krijgsgeschied kundig Archief, maar Krijgsgeschiedkundige Afdeeling van den. Gene ralen Staf, die geheel in de oude richting kan blijven voortgaan, en zich uitsluitend kan blijven bezig houden met het eveneens hoogst nuttige en dankbare werk van het verzamelen van bronnen, van belang voor de Nederlandsche krijgsgeschiedenis, en op deze wijze de Commissie voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën kan blijven ontheffen van haar taak op diC.bepaalde gebied? Het is zeker ook wel in verband hiermede, dat in die Commissie, hoewel het bewerken van bronnen voor de Nederlandsche krijgsgeschiedenis blijkens het overzicht wèl op haar programma staat, tot tot nu toe geen enkele krijgsgeschiedkundige specialist heeft zitting gehad. Ook de tweede in den titel dezes genoemde instelling neemt sinds eenige jaren aan de Commissie van 's Rijks geschiedkundige Publicatiën veel en belangrijk werk uit de handen. Zeker wel omdat in de tijden, die wij beleven, de economische geschiedenis zich in zoo bovenmatige belangstelling mag verheugen is, in tegenstelling met de krijgsgeschiedenis, op dit gebied een particuliere vereeniging als het Nederlandsch Economisch- Historisch Archief naast het rijk werkzaam. Ja zelfs zijn niet alleen aan het Bureau van de Commissie voor 's Rijks geschiedkundige publicatiën thans de beide onderdirecteuren beoefenaars der economische geschiedenis, maar

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1921 | | pagina 10