Berichten.
79
78
in Nederland terecht kwam, zijn vroeger voornemen weder op te vatten om de Hol-
landsche walvischvangst van de tweede helft der 17de eeuw tot het begin der 19de
te beschrijven. Na mededeeling der bronnen, waarbij schr. blijkt gebruikt gemaakt
te hebben, behalve uit de archieven van Amsterdam en Rotterdam, speciaal uit tal
van dorpsarchieven, geeft hij een overzicht over het heele tijdperk, waarna goed
gedocumenteerde opgaven volgen van de dorpen, waar reederijen zijn geweest. We
zien dan, hoe de walvischvaarders uit de Zaan, uit vrijwel alle dorpen van Waterland,
om van Noord-Holland's steden niet te spreken naar Groenland en Spitsbergen (in
dien tijd veelal vereenzelvigd) voeren, niet alleen voor de walvischjacht, doch ook
om handel te drijven met de Eskimo's. Wel vermeldt schr. nog eenige Zuidhollandsche
havensteden, alsmede Groningen en Harlingen, doch het overgroote meerendeel der
walvischvaarders kwam uit Noord-Holland. Het Rijksarchief in Haarlem bood hem
dan ook veel stof, maar buitengewoon veel dankt schr. aan het familiearchief Honig
te Zaandijk, met de aanteekeningen door leden dezer familie daaruit gemaakt. Schr.
wijst nog op het vele, wat de in Haarlem berustende „Veylboecken" (1668—1811)
van West-Zaandam bevatten, ook voor een eventueel onderzoek naar de Zaansche
houthandel en besluit zijn vlot geschreven artikel met een overzicht der kosten, winsten
en risico der eertijds zoo bloeiende Arctische ondernemingen.
Onder de recensies trekken de aandacht die door Walther Stein van Bronnen
tot de Geschiedenis van den Oostzeehandel, verzameld door Dr. H. A. Poelman, en
door Herman Wütjen van De Hollandsche Graanhandel en Graanhandelpolitiek in
de Middeleeuwen, een artikel door Dr. W. S. Unoer in de Economist van 1916.
F.
Algemeen.
Vacantiehui sM o r r e n. In archiefkringen zal met dankbaarheid worden
vernomen, dat wijlen ons medelid de heer Th Morren bij holographisch testament
zijn geheele vermogen, behoudens enkele legaten, bestemd heeft voor eene stichting,
welke ten doel heeft om in het hem toekomende en laatstelijk door hem bewoonde
huis in de Celebesstraat te 's-Gravenhage aan ambtenaren aan de Rijks- en Gemeente
archieven, buiten 's-Gravenhage en aangrenzende gemeenten wonende, een tehuis te
verschaffen ten einde daarin hun verloftijd door te brengen, ieder al of niet met een
of meer leden van zijn gezin. Als de geldmiddelen zulks toelaten, genieten de
tijdelijke bewoners vrije kost en inwoning, terwijl er voor twee gezinnen tegelijk
plaats in zal zijn. Tot het bestuur der stichting worden als regenten uitgenoodigd
de chef der afdeeling Kunsten en Wetenschappen, de Algemeene Rijksarchivaris en
de Archivaris der gemeente 's-Gravenhage.
Het is hier tevens de plaats mede te deelen, dat in het laatst verschenen Jaarboek
van de Vereeniging „Die Hoghe" een door Dr. H. E van Gelder geschreven In
Memoriam met goed gelijkend portret van Morren voorkomt.
Examens Archiefschool. De eerste examens hebben eind Juni en
begin Juli en eind September plaats gehad. Geslaagd zijn voor wetenschappelijk
archiefambtenaar der eerste klasse Jhr. Mr. W. G. Feith te 's-Gravenhage, en voor
wetenschappelijk archiefambtenaar der tweede klasse Mej. P. Jansen, H. Brouwer,
A. H. Drijfhout van Hooff, Mej. H. H. P. Rijperman, Jkvr. J. A. Dittlinger
allen te 's-Gravenhage, A. Mulder te Berkel en Rodenrijs, L. Kruyff, J. Smit
S. de Jong, J. J. Moerman, allen te 's-Gravenhage en Mej. M. J. van Soest té
Utrecht.
Staatsbegrooting voor 1921. Voorgesteld wordt de aanstelling van
een adjunct-commies aan het rijksarchief in Utrecht en een com
mies aan het rijksarchief in Zwolle. Wat het rijksarchief in Utrecht betreft,
maken vele nieuwe werkzaamheden, welke de archiefwet medebrengt, wenschelijk,
dat een ambtenaar uitsluitend worde belast met de regeling der over te nemen
rechterlijke, notarieele en burgeriijkestandsarchieven. Aan het rijksarchief in Zwolle
wacht de inventarisatie-arbeid nog steeds op de aanstelling van een wetenschappelijk
ambtenaar, welke in 1921 mogelijk zal wezen.
Uitgetrokken wordt een post van 3000. voor de kosten der fi cheering
van de doop-, trouw-, en begraafboeken, welke zich bevinden
bij de kerkeraden en kerkvoogdijen der Ned. Herv. gemeenten,
voorloopig alleen in de provincie Gelderland.
In het Voorloopig verslag wordt over de archieven het volgende
opgemerkt
„Eenige leden waren van oordeel, dat voor de archivarissen bij de
rijks-, gemeente- en jwaterschapsarchieven en voor de provin
ciale inspecteurs der archieven veel te hooge wetenschappelijke eischen
zijn gesteld. Hiervan zal naar hunne meening het gevolg zijn, dat in de naaste
toekomst voor het vervullen van deze ambten niet een voldoend aantal personen
beschikbaar zal zijn. Zij zouden daarom de bedoelde eischen verminderd wenschen
te zien.
Gaarne zou men vernemen, of den Minister een subsidie-aanvrage van de Ver
eeniging „Nederlandsch Centraal Filmarchief" heeft bereikt, en, zoo
ja, oi de Minister dan bereid is op deze aanvrage een gunstige beschikking te nemen.
Artt. 196 en 201. Eenige leden meenden te weten, dat binnenkort verschillende
wetenschappelijke functies bij de rijks-archieven bij gebrek aan
bevoegde ambtenaren door onbevoegde zullen moeten worden vervuld. Zij zouden
gaarne vernemen of dit juist is. Is het - vroegen zij voorts den Minister ook
bekend, of reeds nu zoodanige betrekkingen door onbevoegden worden waargenomen?
Deze leden waren van oordeel, dat het door hen ter sprake gebrachte gebrek aan
wetenschappelijke ambtenaren mede aan de minder goede bezoldiging
van de genoemde betrekkingen is te wijten. De gelijkstelling in salaris van deze
ambtenaren, die een langdurige en moeilijke studie achter den rug hebben, met de
departements-ambtenaren van gelijken rang, is een groote fout geweest, waarvan,
wordt zij niet spoedig hersteld, de gevolgen zich vroeg of laat ernstig zullen doen
gevoelen.
Artt. 200. De vraag werd gesteld, of de kosten van de Archiefschoo
wel in overeenstemming zijn met de verkregen resultaten."
In de Memorie van Antwoord werd hierop door den Minister het
volgende geantwoord
„Dat aan de benoembaarheid tot wetenschappelijk archiefambtenaar
te hooge eischen worden gesteld, kan niet worden toegegeven. Jaren lang is door
de deskundigen aangedrongen op het stellen van wetenschappelijke eischen in over
eenstemming met wat elders (in België en in Duitschland) is bepaald. Nu de nieuwe
regeling te nauwernood in werking is getreden, is het niet mogeiijk reeds thans een
oordeel over de resultaten daarvan uit te spreken. Dat het nu moeilijker is dan
vroeger om archivaris te worden, en dat niet meer allerlei dilettanten tot archivaris
kunnen worden benoemd, is juist; maar dit was juist de bedoeling, en men zal goed
doen daarop niet aanstonds weer terug te komen. De gemeentebesturen zijn vrij
al of niet een archivaris aan te stellen. Stellen zij er een aan, dan behoeft deze in