74
eerste deel bevat alle cedulen en de charters tot het jaar 1482. Bovendien
kondigt hij voor de derde soort der bijlagen, in hoofdzaak de ontvangbe
wijzen en kwijtingen, eene bijzondere inleiding aan. Gegeven het feit, dat
het doel, hetwelk blijkbaar in 1827 en 1828 werd vooropgesteld, namelijk
eene collectie historiebronnen der XVde eeuw betreffende Vlaanderen in
origineel of afschrift bijeen te brengen, thans en terecht verworpen
is, had de bewerker m. i. consekwenter gehandeld met daaruit niet alleen
de bovenbedoelde moderne copieën, maar ook de oude stukken, die geene
bijlagen der audienciersrekeningsn kunnen geweest zijn, te verwijderen en
insgelijks door thans bij de beschrijving der stukken niet alleen van den
inhoud der acte, maar ook van de kant- of dorsale aanteekeningen gewag
te maken. Beiden immers zijn in het kader, door den heer Nelis gevormd,
even belangrijk.
Inventaire des archives de l'université de l'Etat a
Louvain et du Collége philosophique (18 1 7—1 83 5), door
denzelfden. 19 17.
Wederom een inventaris, die door archiefbelangstellenden met genoegen
zal worden ingezien, al was het alleen om de degelijke inleiding. Het
onderwijsvraagstuk is in Nederland thans in de mode en zoo kan ik mij
voorstellen, dat menigeen, die niet de bijzondere werken over de Leuvensche
staatsuniversiteit bij de hand heeft of zelfs het bestaan van beide niet
kende, den inventaris van den heer Nelis zal raadplegen om althans iets
hiervan te vernemen. Het gaat, zooals gezegd, om de geschiedenis der
Leuvensche staatsuniversiteit, de onmiddellijke voorgangster van de tegen
woordige bijzondere Katholieke en die van het in Katholieke oogen be
ruchte Collegium Philosophicum. Beide hebben een smadelijk einde gehad.
De eerste, in 1817 gesticht, is in 1835 te gronde gegaan, niet het minst
door de wankelmoedige houding der regeering zelve. Den 11 den Aug. van
het jaar 1835 verwierp de kamer het regeeringsvoorstel, dat hervorming
beoogde; den 14den Aug. hield de academische senaat zijn laatste zitting
den lsten Dec. werd de Katholieke universiteit, het vorig jaar te Mechelen
gesticht, naar Leuven overgebracht. Met het Collegium Philosophicum
(1825—1830) is het nog minder gesteld. Als groot seminarie voor de
geheele uitgestrektheid der Katholieke Nederlanden bedoeld, heeft het
nooit grooter getal leerlingen dan 193 gekend, het laatste jaar zelfs niet
meer dan 30. Verre van mij beide instellingen te verdedigen, maar toch
doet het mij goed, als ik naar aanleiding daarvan waardeering verneem
voor het streven van den veelgestnaden Willem 1, die toch in elk geval
het onderwijs in de Zuidelijke Nederlanden, zoo hooger als middelbaar
en lager, uit diep verval heeft opgeheven en den weg voor beter regeling
gebaand.
Wat nu de inrichting der beide inventarissen zelve aangaat, daarvoor
75
heb ik niets dan lof. Wellicht, dat de schepping van eene bijzondere
afdeeling, bestemd om de stukken van strikt huishoudelijken aard op te
nemen, de eerste afdeeling van den eersten inventaris zou ontlasten en
overzichtelijker gemaakt hebben. Wellicht ook, dat ik, als ik scherper keek,
andere vlekken zou ontdekken, maar ik geloof, dat ik zoodoende mij zelf
eer een kleingeestig man en de archivarissen hebben op dit gebied
reeds eene reputatie zou toonen dan den heer Nelis de verdienste van
zijn werk ontnemen. Mijn gelukwenschen aan genoemden heer voor zijne
verdienstelijke inventarissen.
's-Hertogenbosch. J. p. W. A. SMIT.
Literatuurkroniek.
N.B. De literatuurkroniek zal voortaan naast den redacteur worden
bewerkt door Jhr. Mr. W. G. Feith, in hoofdzaak op deze wijze, dat
de redacteur de aandacht zal vestigen op artikelen van belang voor den
archivaris in binnen- en buitenlandsche vaktijdschriften, Mr. Feith
op dergelijke artikelen in binnen- en buitenlandsche tijdschriften
betreffende de technische en de historische hulp
wetenschappen van het archiefwezen. Wat betreft de
Italiaansche tijdschriften, hiervoor heeft Mr. A. Meerkamp van Embden,
die overigens van zijn taak in dezen wenschte te worden ontheven, zich
bereid verklaard nog te blijven zorg dragen.
Bibliotheekleven. Februari 1919 en Januari 1920.
In dit tijdschrift, dat sedert Juli 1916 verschijnt en ontstaan is uit de samen
smelting van het Maandblad voor Bibliotheekwezen, tevens officiéél orgaan van de
Centrale Vereeniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken en de Maandberichten
van de Nederlandsche Vereeniging van Bibliothecarissen en Bibliotheekambtenaren, doet
Dr. J. ter Meulen in de afleveriug van 1919 eenige ook voor den archivaris, in het
bijzonder bij het samenstellen van een inventaris van de Handschriftenverzameling
behartenswaardige Eenvoudige opmerkingen over den systenratischen catalogus, terwijl
dezelfde schrijver in de aflevering van Jauuari 1920 over hetzelfde onderwerp handelt
naar aanleiding van een stuk van Dr. P. C. Molhuysen over een Nederlandschen
Centralen Catalogus, opgenomen in Bibliotheekleven 1919, blz. 261 vlg. In laatstge
noemd artikel wordt de wenschelijkheid betoogd om te komen tot een overzicht van
hetgeen alle openbare bibliotheken in ons land aan boeken bezitten, en daarmede
het tijdroovende werk van het zenden van rondvraagbriefjes te vermijden. L.
Jaarverslagen van de commissie voor 's-Rijks Geschied
kundige Publicatie en van het Neder landsch Historisch In-
stituut te Rome. 1919.
Deze vroeger in de Verslagen omtrent 's-Rijks Oude Archieven opgenomen
jaarverslagen zijn dit jaar afzonderlijk verschenen. Opmerking verdient vooral de
uitvoerige mededeelingen over de door den in 1919 nieuw opgetreden onder-directeur
Dr. Z. W. Sneller te ondernemen publicatie betreffende de handelsbetrekkingen
van ons land met Engeland, Frankrijk en Spanje. L.