72 rentmeesters zelve afkomstig. In Brabant heeft zijn zoon Anthonis hem nagevolgd. Deze beval in 1404 eene commissie de oude registers, rentmeestersrekeningen, papieren en brieven op te zoeken. De Brabantsche rekenkamer is omstreeks dien zelfden tijd, althans vóór 1411 opgericht. Zoodoende zijn vele oude registers en, wat de besproken collectie aangaat, rekeningen zelfs uit de 13de eeuw bijeengebracht en voor een zekeren ondergang behoed, Ook daarna hebben zij nog menigmaal gevaar geloo- pen. De Vlaamsche stukken zijn in het jaar 1667 tegelijk met de stad Rijssel in Fransche handen gevallen en eerst in de jaren 1771 en 1772 en nog slechts gedeeltelijk gerestitueerd. Menig Rijsselsch archief is in den Revolutietijd naar de kardoesenfabriek vervoerd. Verreweg het grootst gedeelte der beide rekenkamerarchieven en daaronder als een der merk waardigste deelen, de collectie der Comptes en rouleaux is thans veilig in het Algemeen rijksarchief te Brussel opgeborgen. Het archief der Bra bantsche rekenkamer is voor de geschiedenis van het tegenwoordige Noordbrabant van ontzaglijk belang en voor de oudste periode eenvoudig onmisbaar. De collectie Comptes en rouleaux staat daarmede op gelijke lijnmen bedenke slechts, dat zij de rekeningen der beden der Meierij van 13601390, van den hoogschout van 's-Hertogenbosch van 1368 af, van de kwartierschouten van het einde der 14de eeuw af bevat en dat, waar deze collectie rollen eindigt, de rekeningen in registervorm aan vangen. De heer Nelis heeft zijn werk accuraat en kundig verricht. Moet ik eene opmerking maken, dan is het, dat ik er de voorkeur aan zou gegeven hebben de retroacta vóór 1386 en 1404 van de rekeningen, aan de rekenkamers zelve gepresenteerd, af te scheiden. Niet onwaarschijnlijk echter heeft hij zich ook in dit opzicht aan de regels van den huize gebonden geacht. Chambre des comptes de Lille. Catalogue des chartes du sceau de 1'audience, door denzelfden, torn. I. 1915. Het fonds, waarvan de hierboven genoemde inventaris, bestaat, zooals de heer Neus zegt, uit „l'ensemble des cédules, quittances et chartes du XlVe au XVlle siècle, relatives aux lettres patentes, pour lesquelles l'au- diencier percevait les emoluments du sceau, provenant de la chambre des comptes de Lille", m. a. w. uit de bijlagen der rekening van den eersten secretaris der Bourgondische kanselarij, audiencier geheeten, als belast met de inning van het zegelrecht der open brieven en mandementen, van de kanselarij uitgegaan. De bewerker heeft deze stukken, die tot heden tot het archief van dien audiencier gerekend werden, volkomen terecht over gebracht naar het fonds, waarin de rekeningen zelve berusten, namelijk dat der rekenkamer van Rijssel. Om tot deze conclusie te komen, heeft hij de stukken moeten onder- 73 zoeken en dit is de aanleiding geworden tot eene studie, die met prijzens waardige bescheidenheid als een onvolledige en onvolkomene proeve wordt aangekondigd, maar niettemin met de bijlagen eene inleiding van 93 bladzijden vormt. Men leert daaruit niet alleen, hoe deze bijlagen ontstaan zijn en de wijze, waarop de bestuursdaden van den vorst bekend gemaakt werden, namelijk door den audiencier volgens een cedule of geschreven lastgeving en in den vorm van open brieven en mandementen, met vele andere bijzonderheden, die den omvang dezer recensie te lang zouden doen worden, maar krijgt bovendien een inzicht in de inrichting van den raad en de kanselarijgebruiken ten tijde van Philips den Goeden en Karel den Stouten. Eigenlijk is deze monographie dus boven de waarde der verzameling uitgewassen, immers eene van in zich zelf vrij onbelangrijke stukken. Maar den bewerker mag hiervan geen verwijt gemaakt worden, zoolang er geen algemeene archiefinventaris der kanselarij bestaat, naar de inleiding waarvan hij beter verwezen zou hebben, noch een der rekenkamer, waarvan zijn arbeid later een onderdeel, een hoofdstuk zal vormen. Ik wil nog verder gaan en mijne bijzondere voldoening er over uitspreken, dat de heer Neus aldus er toe gekomen is den grondslag te leggen voor eene beschrijving der Bourgondische centrale bestuursinrichting, welke de leemte zal kunnen vullen, die er bestaat tusschen het werk van Jhr. mr. Van Riemsdijk, „De tresorie en kanselarij van de graven van Holland en Zeeland uit het Henegouwsche en Beiersche huis", en dat van A. Walter, „Die burgundischen Zentralbehörden unter Maximilian I und Karei V, (afgezien van het feit, dat het eerste werk slechts over een deel der Nederlanden handelt). Om een waardige tegenhanger van beide werken te leveren, waardoor den lezer het regeeringssysteem der Bourgondiërs, waarvan hij de voortreffelijkheid tot heden tamelijk op goed geloof moet aannemen en hoogstens door de politieke gevolgen daarvan approbeeren, in levenden lijve voor oogen zal gesteld worden, daarvoor lijkt mij de heer Nelis blijkens zijne met liefde geschreven schets de rechte man. De stukken, die het onderwerp der thans besproken ordening vormen, zijn met andere der Rijsselsche rekenkamer in vijf kisten door de Fransche regeering aan de Oostenrijksche in 1772 overgeleverd en door de laatste te Brussel gedeponeerd geworden. In 1820 leden de stukken door een brand in het paleis van den prins van Oranje, aanleiding, dat zij kort daarna „wetenschappelijk" onder handen zijn genomen, een deel, als zijnde ernstig beschadigd, verwijderd en een ander deel, zijnde een groot getal moderne copieën van Vlaamsche commissiebrieven op grond van overeenstemmenden tekst toegevoegd- Terzelfdertijd is de officiëele orde in liassen onherstelbaar bedorven en deze collectie bij het fonds der „papiers d'état et de l'audience" ingedeeld geworden. In deze verwarring orde te brengen is de taak van den heer Nelis geweesthet thans besproken

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1920 | | pagina 42