68 der lagere geestelijkheid eigenaardig af, daar van de 450 aangeschrevenen, slechts een derde gedeelte antwoordde. De heer d'Hoop wijst als veront schuldiging op het wantrouwen tegenover de plannen der regeering en den verwarden toestand der meeste archieven. Iets, wat ik slechts noode mis, tenzij het in het eerste deel mocht behandeld zijn, is een overzicht der geschiedenis dezer archiefstukken. Voor niet-deskundige Belgen en niet minder voor buitenlanders, indien ik naar mijn eigen land mag generaliseeren, moet het bevreemdend zijn te ondervinden, dat een groot deel der kerkelijke archieven in het Alge meen Rijksarchief en zelfs in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel be waard wordt. In Nederland is zoo iets, ik zonder de kerk- en armen- rekeningen uit, die aan den magistraat uitgebracht werden, en de eigen- domstitels der tafels van den H. Geest, die aan de burgerlijke armbesturen zijn overgegaan, onbekend en zelfs deze laatste stukken worden niet tot de rijks-, maar tot de gemeentelijke archieven gerekend. Alleen om deze reden zou een dergelijke uiteenzetting reeds belangwekkend zijn, ik laat voorbijgaan, dat zij mij voor een inventaris prijzenswaardig lijkt, omdat het archief of de archiefcollectie aldus op een achtergrond ge plaatst wordt en de rechtsband aangegeven, die het aan zijne tegenwoordige bewaarplaats verbindt. Chartes et cartulaires dju Luxembourg, torn II. 1915 et torn III. 19 16, par A. Verkooren, archiviste-général- adjoinct, en Chartes et cartulaires des duchés de Brabant et de Limbourg et des Pays d' Outre-Meuse, torn VI. 19 17, et torn VII. 19 17, door denzelfden. Het eerste deel der bovengenoemde regestenlijst van Luxemburgsche oorkonden verscheen in 1914 vóór het uitbreken van den oorlogen even zoo de eerste vijf deelen der Brabantsche lijst sedert het jaar 1910. De Luxemburgsche geschiedenis heeft met Noord-Nederland en trouwens ook met het hertogdom Brabant weinig gemeen, maar te meer trekken de Brabantsche stukken mijne aandacht. Ik wil gaarne bekennen, dat ik reeds herhaaldelijk en met vrucht de voorgaande deelen dezer lijst geraadpleegd heb en den bewerker dankbaar ben voor de uitvoerige beschrijving en de uitstekende indices Maar thans werd mijn genoegen, zelfs nu ik twee nieuwe deelen voor één ontving, getemperd door de bevinding, dat de heer Verkooren nog altijd de gevolgen van den slag van Baswijler niet is te boven gekomen. Voor wie mijne toespeling niet begrijpen mocht diene, dat de hertog van Brabant in het jaar 1371 bij genoemde plaats een slag tegen Gulik verloor en dientengevolge vele jaren lang schade loosstelling aan zijne soldaten heeft moeten uitkeeren. Alle de hiervoor afgegeven kwitantiën wie weet hoevéle duizenden; thans zijn van 21 December 1374 alleen reeds 1422 stuks gepubliceerd beschrijft de 69 bewerker met groote kunde eri geduld, maar streeft naar mijne bescheiden meening daarmede het doel voorbij, dat met de regestenlijst der charters van Brabant bedoeld mag zijn. Men is geneigd te betwijfelen, öf deze in zich toch weinig belangrijke stukken oudtijds bij de „charters van Brabant" gerekend zijnthans vrees ik, dat hij buiten de genealogi en heraldici, wien ik dit succes gaarne gun, slechts weinigen aan zich ver plicht heeft, dat integendeel meerderen, die op de publicatie van gewichtiger acten hoopten, thans met ongeduld deel zes en zeven ter zijde zullen leggen. De heer Verkooren zou geen overbodig werk gedaan hebben, had hij een tipje opgelicht van den geheimzinnigen sluier, die niettegen staande zijne regestenlijst, over deze beroemde verzameling is blijven hangen. Wel belooft hij de inleiding van dit werk later te zullen publi- ceeren, maar is deze van denzelfden aard en omvang als die, welke aan de uitgave der Luxemburgsche regesten is toegevoegd, dan zal de gerecht vaardige nieuwsgierigheid, naar ik vrees, onbevredigd blijven. Zoo zou ik meerdere bezwaren kunnen maken over de inrichting dezer regesten, ware het niet, dat prof. Fruin deze reeds vroeger en met meer gezag in dit Archievenblad hadde kenbaar gemaakt. Genoeg evenwel van deze aanmerkingen, die den schijn zouden wekken, alsof het werk niet een schat van wetenswaardigheden, voor Brabant en voor alle omliggende landen van belang, zóu bevatten, dui delijk en systematisch ingedeeld en tot dankbaarheid verplichtend jegens den bewerker, voor hetgeen hij in het belang der wetenschap heeft verricht. Inventaire du fonds de Ia Cour des Mortemains de Hainaut, par L. Verriest, archiviste aux Archives- générales du Royaume. 1915. Het doet wel eigenaardig aan uit dezen inventaris te vernemen, dat in een land met vooruitstrevende beginselen als België eene instelling als het Cour des mortemains eene goede Nederlandsche benaming wil mij niet voorkomen tot den nieuweren tijd rustig heeft kunnen bestaan. Schoon het tot zijne verontschuldiging strekke, dat óf de Henegouwers zich gewillig lieten beadministreeren öf, wat waarschijnlijker is, dat het hof zijne taak zeer rustig heeft opgevat en inderdaad een vergeten leven leidde. De laatste honderd jaren van zijn bestaan oordeelde het in nog geen drie zaken per jaarde -competentie van een plattelands gerecht, en ik kan de opmerking niet weerhouden, of niet de be werking van andere gewichtiger rechtelijke colleges vóór had kunnen gaan. Indien men mij mijne opmerking ten goede houdt, dan geloof ik met allen eerbied voor den arbeid, die besteed is, dat ik dit archief anders zou beschreven hebben. Van de eene zijde zou ik niet vastgehouden hebben aan eene indeeling in charters, registers en losse stukkenimmers een organisme als een archief spot

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1920 | | pagina 40