66 gezegd is, met ééne uitzondering niet eerder in het licht verschenen. Dat wil niet zeggen, dat ze alle onbekend en ongebruikt gebleven zijn. Althans van het hier onder D II naar het origineele charter uitgegeven stuk is het eerste artikel, naar verschillende afschriften, medegedeeld door dr. Lasonder: Bijdrage tot de geschiedenis van de hooge vierschaar in Zeeland, blz. 60 vg., en door prof. Gosses t.a.p. blz. 245, noot 2. Maar hier vindt men een rijk materiaal bijeen, waarvan de beteekenis op blz XIII—XX van de inleiding, met behulp van de gegevens in de grafelijke rekeningen, wordt toegelicht. Het is jammer, dat de concept-keur van 1452 en de nadere redactie daarvan van 1453 niet voor den dag gekomen zijn, hoewel de keur toen niet tot stand gekomen is; het voorbeeld van de keur van 1290 bewijst, dat een niet of nauwelijks in werking getreden stuk zijne beteekenis kan hebben voor de verklaring van een ander. Omgekeerd kan de beteekenis van bekrachtigde stukken gering zijn. De beschikkingen, die Karei de Stoute in 1462 genomen heeft op de door de Staten ingebrachte grieven, zijn daarvan voorbeelden. Bij acht van de 21 artikelen, waaruit de lijst van grieven bestaat, heeft de uitgever aangeteekend, dat eene beschikking van den graaf van Charolais op dit punt hem niet bekend isin andere gevallen heeft deze verklaard, dat zijn vader advies inwinnen zou, of doen zou zooals hij bezworen had of zooals het behoorde, of zijne hoogheid bewaren zou, of heeft hij het gevraagde toegestaan in vage bewoordingen of voor een korten tijdop het ootmoedig verzoek dat men de onderzaten van Zeeland niet meer taxeeren zou dan „by den driën Staten van Zeelandt", luidde de beschikking: toegestaan, maar als de Staten er in veertig dagen niet mee gereed gekomen zijn, zullen mijn vader en zijne opvolgers mogen doen wat hun goeddunkt. Toch is dit ook voor de rechtsgeschiedenis van belang, dat de Staten tegenover den landsheer destijds nog weinig kracht konden ontwikkelen. De keur van 1495 zou kunnen zijn verduidelijkt door een aantal akten, waarvan in de inleiding wordt gesproken. Hier vindt men tevens de reden opgegeven, waarom zij niet in de uitgave opgenomen zijndeze beperkt zich tot de keuren en daarmede gelijk te stellen algemeen gefor muleerde rechtsregels, die voor Zeeland zijn vastgesteld. Men moet daar mede tevreden zijn. Inderdaad is het bijeenbrengen van het tot nog toe verspreide materiaal van groot nut voor ieder, die deelnemen wil aan het opnieuw geopend onderzoek naar de oude rechterlijke organisatie van Zeeland. K. H. Inventaires des Archives de la Belgique publiés par ordre du Gouver nement sousla direction de l'Archiviste-Genérale du Royaume 1914—1917. De rampen van den jongsten oorlog hebben België wel zeer ge- troffen, maar de activiteit der Rijksarchieven niet verlamd. Al moest de 67 sterkte van het personeel tot de helft verminderd en de strijd aangebonden worden met vele wederwaardigheden,, gedeeltelijk van den meest materiëelen aard, dan heeft dit niet belet, dat regelmatig werd doorgewerkt. Het moet den Algemeenen Rijksarchivaris, Dr. Cuvelier wel eene groote voldoening geweest zijn, toen hij in den loop van dit jaar plotseling met niet éénen,. maar met een pak inventarissen kon voor den dag komen, alles werk der oorlogsjaren, maar zonder de sporen er van te dragen, gedrukt als van ouds en ook buiten de censuur der Duitsche regeering. Inventaire général des archives e c c 1 ési ast i q u e s du Brabant, par A. d' Hoop, chef de section aux archives- générales du royaume. 1914. Het belang der kerkelijke archieven voor de landsgeschiedenis behoeft niet uiteen gezet te worden, al is naar mijne meening de aandacht daarop nog niet voldoende gevestigd. De staatkundige geschiedenis is van ouds vlijtig beoefend geworden, maar daarnaast wordt thans meer aandacht geschonken aan vele andere oog punten, waaruit men de geschiedenis kan bezien. Voor de ontwikkeling van godsdienstzin en weldadigheid, het leven der gilden, de geschiedenis der oeconomie, de plaatsbeschrijving, om slechts enkele dier onderwerpen te noemen, is nog veel uit de kerkelijke archieven te putten. Als ik dezen Belgischen inventaris beschouw, moet ik met spijt bedenken, dat voor Nederland voorshands iets dergelijks nog ontbreekt. Nu kan ik de wijze, waarop de heer d' Hoop zich de uitvoering van zijne taak heeft voorgesteld, niet voldoende beoordeelen, omdat het eerste deel van dezen inventaris, mede in 1914, maar nog kort vóór den oorlog verschenen, het Noordbrabantsche rijksarchiefdepot nimmer bereikt heeft en dus op een der vele stations van den wijden omweg, die het Brus- selsche en het 's-Hertogenbossche archiefdepot verbindt, verloren schijnt gegaan. Het tweede, thans besproken deel evenwel behandelt de archieven der kerk- en armbesturen van Belgisch-Brabant en gaat het plaatselijk belang niet te boven. Bovendien zijn in dezen inventaris opgenomen de stukken der bisschoppelijke archieven, voorzoover deze direct met de plaatsen verband houden, zooals de kerkvisitaties. De lijst ik gebruik dit woord liever dan inventaris, omdat ik bij het laatste denk aan de beschrijving en de systematische ordening van een afgesloten archief of archievenfonds bedoelt een alphabetische gids te zijn voor hen, die de plaatselijke geschiedenis wenschen te bestudeeren, in de eerste plaats de kerkelijke, vervolgens die der plaatselijke instellingen of der typografie. Dat enkele kerkarchieven en in het bijzonder charterverzamelingen uit voeriger geïnventariseerd zijn, valt buiten den opzet van het werk. Een verblijdend feeken is de ruime medewerking van den Kardinaal aartsbisschop, wien de schrijver Hiervoor bijzonderen dank brengt. Tegen over dit blijk van wetenschappelijke onbekrompenheid steekt de houding

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1920 | | pagina 39