46 gemaakt. Zelfs gebeurt dit nog op dit oogenblik, terwijl de lieer Cuvelier in allen deele een betere werkwijze voor de heeren archivarissen heeft ingesteld, met de thans onderhanden zijnde bewerking van het fonds Louvain door den Leuvenschen professor de Vocht. Als men het niet met eigen oogen gezien had, zou men het niet gelooven, welke verras sing, maar minder aangenaam uit archivalisch oogpunt, deze professor de wetenschappelijke wereld bereidt Hoe anti-germanophile Z.H.O. als Belg moge wezen, past hij op deze archieven een mir-nichts-dir-nichts-methode toe, die het nu al onmogelijk heeft gemaakt buiten zijn eigen fiches met den bestaanden inventaris het voorhanden fonds te raadplegen. Vijftig jaar terug zou zijn arbeid waarschijnlijk meer op prijs gesteld zijn dan wij het met moderne inzichten omtrent archiefbeschrijving kunnen doen. Maar ook in België weet men overigens wel, wat voor dezen tijd de eischen zijn. Op welke wijze dat Leuvensche fonds in vroeger tijd is beheerd, kan het feit toelichten, dat een gedeelte er van op het Rijksarchief, een ander gedeelte op de handschriftenafdeeling der Koninklijke Bibliotheek berust. Reeds uit Reusens' uitgave van de zgn. alfabetisch gerangschikte bewerking der alleroudste Matricula van Leuven was het bekend, dat eenige deelen der Matriculae nog voorhanden waren in het bovengenoemd Leuvensch fonds, andere echter, die nml. van de laatste jaren vóór de sequestratie, in het departement der mss. van de Bibliotheek. In het exemplaar van Reusens op het Rijksarchief was echter aangeteekend men wist niet door wien dat het in zijn inleiding p. XIII als perdu aangegeven exemplaar der Matriculae over de jaren 1485 1528, het derde vanaf de stichting, op de bibliotheek aanwezig was. Daar dit juist het deel was, dat ik noodig had voor mijn nasporingen, vroeg ik aldaar naar deze Matricula, maar noch de eerstaanwezende commies, noch de heer Bacha, conservator der mss., zelf konden mij terecht helpen of hadden ooit van een zoo oud matricularium, wat onder hen zou berusten, gehoord. Doch al te dikwijls ondervonden hebbend, hoe weinig men op catalogi of inven tarissen kan afgaan, wil men zeker zijn van een zaak, vulde ik eenige bulletins met nummers van Leuvensche mss. in en zag ik weldra al aan den band de gezochte Matricula mij gebracht. Aan den titel had ik het echter niet kunnen vermoeden en het zal wel daaraan ook zijn toe te schrijven, dat Reusens van het bestaan hiervan geen kennis gedragen noch iemand ooit behalve de onbekende aanteekenaar in het exemplaar van het Rijksarchief deze matricula later heeft in handen gehad. In den grooten catalogus van Marchal de nieuwe van pater Van den Gheyn S. J. is met het verschenen IXe deel zoover nog niet gekomen en door zijn dood zal het vervolg, overigens niet ten nadeele van het werk, wel minder snellen voortgang hebben staat deze Matricula onder no. 3441 aangegeven als Liber tertius i n s t i t u- 47 torum universitatis Lovaniensis, een oppervlakkige, althans foutieve lezing voor den juisten titel, die op den binnenkant van den band boven de lijst der rectoren staatTertius li b e r intïtula- torum ab anno 1485. nj augusto usque XVc XXVII. Had Reusens het woord i n t i t u 1 a t i kunnen vermoeden, hij zou geen oogenblik getwijfeld hebben, of dit was een Matricula der Universiteit. Trouwens duidelijker dan de titel werkelijk valt te lezen, is voor iemand, die het boek in handen neemt, op het eerste gezicht de namencatalogus zelf. Ook in dit exemplaar bevinden zich op het 2e blad het drietal uramenta intitulandorum in manibus rectoris p r e s t a n d adie Reusens uit het voorafgaande liber secundus in zijn uitgave heeft opgenomen. Zoo is hier alweer een nieuw bewijs geleverd, hoe door een fout bij de catalogiëering een hs. gedurende geruimen tijd zelfs voor een er op ingesteld onderzoek kan verdwijnen. Dat dit niet alleen in het verleden mogelijk was, heeft ondergeteekende ervaren, toen hem bij een ander hs. derzelfde bibliotheek bleek, dat het door pater Van den Gheyn aangewezen nummer niet juist was, maar het den waarnemenden conservator niet is gelukt zelfs na hernieuwd onderzoek het gevraagde en door Van den Gheyn beschreven hs. terug te vinden. 's-fiertogenbosch. H. VAN ALFEN. De Archiefwet en hare uitvoering. N.B. Het is de bedoeling van den redacteur voortaan in deze nieuwe rubriek opmerkingen en beschouwingen op te nemen, waartoe de practijk der Archiefwet aanleiding geeft. Hij meent daarmede te handelen in den geest van het door onzen Voorzitter in diens hiervóór opgenomen toespraak opgemerkte en geeft zoodoende tevens gevolg aan het verzoek van Mr. de Bussy in diens bespreking van de Commentaar op de Archiefwet van Prof. Fruin, welke bespreking als eerste stuk van deze rubriek hieronder volgt. Wat er voorts is te vermelden omtrent maatregelen, ter uitvoering van de Archiefwet genomen enz., zal steeds zoo volledig mogelijk in de Berichten onder een afzonderlijke rubriek worden vermeld. Prof. Mr. R. Fruin. De Archiefwet 1918. 1, 11. (Alphen aan den Rijn 1919, 1920.) Voor een recensie in den gewonen zin des woords moeten vele pennen stokken, en zekerlijk die van een ambtenaar, die de archiefpaden eerst betrad, toen de strijd om een wettelijke regeling van het archief wezen reeds langen tijd en met ferventie werd gestreden. Noch het hier gesignaleerd boekwerk, noch het lezerspubliek van dit tijdschrift lokken mij tot een wijdloopige bespreking uit.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1920 | | pagina 29