42 in gesloten vorm. Terwijl ii aan het eind van een woord gewoonlijk vervangen wordt door y, is dit in ons charter niet regelmatig volgehouden. Vandaar dat y ook een paar maal in het midden van een woord voorkomt. Een soortgelijk verschijnsel hebben we bij de m. Ook hier komt de anders alleen als slot-m gebezigde letter, waarvan de derde poot een om buiging naar links vertoont, eenmaal voor in het midden van een woord, terwijl de op deze laatste plaats gebruikelijke m eenige malen aan het eind van een woord wordt geplaatst. Opmerkelijk is ook de afwisseling tusschen cursieve en unciale r in de verbinding -or. Wat de afkortingen betreft, ook deze zijn verre van uniform. Niet alleen, dat hij nu eens afkort, terwijl hij dan weer voluit schrijft, maar ook, dat hij met de afkortingsteekens tamelijk willekeurig omspringt. Boven dien kort hij een en hetzelfde woord op twee verschillende manieren af. Het Monogram heeft een merkwaardigen vorm. Het is n.l. vier kant. Dezen in Willem's kanselarij overigens ongewonen vorm heb ik in nog slechts één andere oorkonde van Willem teruggevonden, n.l. in O.B.I 479 (volgens opgave van 't Cartularium van Egmond), eveneens voor Egmond bestemd. De andere oorkonden vertoonen regelmatig een ronden vorm van monogram. Bovendien is het monogram van onze oorkonde opvallend door zijn wijze van uitvoering, door de onhandige manier, waarop het omschrift er in geplaatst is, zoodat zelfs een herhaling van de woorden „a iuventute" noodig was om het geheel sluitend te makenwat er op zou kunnen wijzen, dat de vervaardiger van onze oorkonde, dit monogram niet gewoon, het maar onhandig heeft nageteekend. Terloops zij nog opgemerkt, dat van een eigenhandige voltrekking door den koning in dit monogram niets is te bespeuren. Passen we nu ook het andere ons ten dienste staande middel van kritiek, de dictaatvergelijking, toe, dan vinden we als resultaat van ons onderzoek het volgende. Het P r o t o k o 1 heeft een invocatie (in nomine sancte et individue trinitatis amen), welke formule ik nog slechts in 2 stukken van Willem gevonden heb, n.l. in het boven reeds genoemde O. B. I 479 en in een stuk voor Aken De rest van het protokol vertoont 't gewone kanselarij dictaat. In de D a t e e r i n g is opvallend de formule „anno gratie" in plaats van de anders in de kanselarij van Willem gebruikelijke „anno domini". Verder is ongewoon het „actum et datum", waar de andere oorkonden van Willem met één van beide uitdrukkingen volstaan. Ik wijs er op, 43 dat de beide door mij hier genoemde afwijkingen in O. B. I 479 terug- keeren. De Poena en Corroboratie zijn beide sterk beinvloed door het pauselijk formulier, een verschijnsel, dat we alweer in O. B. I 479 terugvinden De Signumregel in zijn hier gebruikten vorm „Signum domini Willelmi gloriosissimi Romanorum regis et semper augusti" wijkt nogal wat af van den gewoonlijk in de stukken van Willem voorkomenden, die luidt„Signum domini Willelmi Romanorum regis invictissimi". Het Car tularium van Egmond leert, dat ook deze afwijking in O. B. 1 479 voor komt. De dictaatvergelijking levert dus het volgende resultaat: Ons charter bevat verschillende elementen van kanselarijdictaat van Willem, die ik kortheidshalve niet altijd uitvoerig aangegeven heb. Bij zonder sprekend is de overeenkomst met het dictaat van O. B. I 479, zoo sprekend, dat aan toeval hierbij niet gedacht kan worden, temeer omdat beide stukken een van de overige oorkonden tamelijk sterk afwijkend formulier vertoonen. Vragen we ons af, wat ons charter nu eigenlijk inhoudt, dan kunnen we dat in 't kort samenvatten als volgt: a. Koning Willem schenkt aan abt Lybbertus van Egmond 20 hoet gerst uit zijn tienden te Texel, in ruil waarvoor de abt afstand doet van de helft van Alkmaar en den tol en de tienden aldaar. b. Koning Willem doet ten behoeve van abt Lybbertus en zijn klooster afstand van de z.g. abbatis campus in Nortche, die aan de kerk te Egmond behoort, doch door Willem eenige jaren in bezit gehouden werd. c. Koning Willem bevestigt en vernieuwt alle schenkingen, enz. door zijn voorgangers aan de kerk te Egmond gedaan. We hebben nu na te gaan in hoever deze rechtsinhoud echt is. Een buitengewoon gunstigc-n factor voor ons onderzoek hebben we in het feit, dat er een oorkonde van Floris, den broeder van Koning Willem, bewaard is gebleven, die ons charter bevestigt. Bij nauwkeurige doorlezing van deze bevestigingsoorkonde, 2) komen we tot de ontdekking, dat Floris wel de onder a door mij genoemde bepaling bevestigt, doch over den afstand van de „abbatis campus" geheel zwijgt. 3) Tegen deze bevestigingsoor konde nu is m.i. geen enkel bezwaar in te brengen. Het dictaat vertoont allerlei elementen, die herhaaldelijk juist in bevestigingsoorkonden van i)' Quix, Codex Aquensis 117 (Kaiserurk. in Abbildungen. Lieferung VIII, Tafel I) waar we de invocatie vinden in den vorm „in nomine patris et filii et spiritus sancti amen". Deze invocatie is eveneens in geoblongeerd schrift en voorzien van een apprecatie. Op zichzelf is dit in een oorkonde van een pauselijk tegenkoning geen reden tot verdenking Ik wijs er dan ook alleen op, omdat het hier gebruikte formulier uitsluitend in O. B. I 479 terugkeert. Afgedrukt in O. B. Supl. 103, ook opgenomen in het Cartularium van Egmond. Ook over de onder c genoemde bepaling' zwijgt de oorkonde van Floris, doch dit ligt geheel in de lijn van een dergelijke bevestigingsoorkonde.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1920 | | pagina 27