40 onder de samenstelling s i e 1a n d- verstaan heeft: „moerassig land aan een waterloop", en dat hij met de „decima siellandorum" geenszins het oog heeft gehad op iets als „sal-tiend", maar op de tiend van dit soort landerijen. Zoo krijgt het ook een verstaanbare zin, dat de tiend over de ziel- landen in het geheele bisdom wordt weggeschonken. De ge wrongen uitlegging van het weliswaar weinig heldere latijn, dat n.l. de tiend in de geheele dioecese ziellandentiend genoemd zou worden wat wij op taalkundige gronden voor op zijn minst onwaarschijnlijk houden kan nu vervallen. Nr. 14. 1085. Bisschop Koenraad verklaart van het kapittel van St. Jan te Utrecht den tol te Smithui zen en eenig land ontvangen, en daartegen aan het kapittel de kerk te Vroonakker en eenige landen aan de Vuursche, te Mijdrecht enz., met de tienden en de" ik"e rkelijke en wereldlijke rechten geschonken te he b b e n. Van dit stuk, waarvan een zgn. oorspronkelijk aanwezig is in het Rijksarchief in Utrecht, zei reeds Vermeulen in zijn „Verslag aangaande de archieven der provincie en der voormalige vijf Kapittelen te Utrecht (1850) blz. 65, dat hij meende het „op afdoende gronden voor onecht te mogen houden, ofschoon het stuk gewis vóór of omstreeks 1200 zal ge schreven zijn." Deze gronden worden echter niet opgegeven. Sloet maakt bij het stuk, gedrukt in zijn Oorkondenboek van Qelre en Zutfen Nr, 190, de aanteekening: „Een nauwkeurig onderzoek, door den Rijksarchivaris Mr. van den Bergh en mij ingesteld, heeft ons die meening (van Ver meulen) niet doen deelen". Toch heeft Vermeulen in zijn Inventaris van het archief der provincie Utrecht (1877) blz. 2 Nr. 6 zijn vroegere uit spraak herhaald; hij zegt: „Onecht; waarschijnlijk in het laatst der 13e eeuw geschrevenmaar de handeling zelve, waaruit de proostdij van S. Jan ontstaan is, heeft plaats gehad." Wij hebben het schrift van het stuk nauwkeurig bezien en deelen ons resultaat hier mede. De schrijver is gewoon aan kort schrift, wat blijkt uit: de a in tam en quam in regel 1, Baptiste, Traiecto en Cunrado in r. 2 enz.; de r in denariis (r. 4), pro (r. 6) en Traiecto (r. 12). Deze korte letters zijn zeer vaak opzettelijk verlengd, terwijl de sporen, dat ze eens kort waren, onmiskenbaar zijn blijven staan, b.v. bij de a's in quam, nominate en appendit s (r. 3) enz. En als de schrijver niet eerst de korte letter neerschreef, maar weldoordacht dadelijk de lange, dan vielen deze lang niet eender uit: soms is de haal naar boven glad, met aan 't boven eind een kleine buiging naar rechts; veelal ook is de schacht eenige malen 41 gebroken, als een zaag getand. Hetzelfde is waar te nemen aan de r, waarvan de korte, scherpe, rechtsche afteekening onderaan, ondanks de later aangevoegde haal naar beneden, zich gehandhaafd heeft, b.v. in imperatore in de laatste regel. De beteekenis van de afkortingen der 11de eeuw was de schrijver waarschijnlijk ook geenszins helder; want het woord pro in r. 6, voluit geschreven, draagt aan de p bovendien het bekende afkortingsteeken misschien heeft hij dit wel als ornament beschouwd. Genoeg kenteekenen, dunkt ons, om het schrift voor nagemaakt te mogen houden. Al is de oorkonde echter nageteekend, de inhoud behoeft daarom nog niet valsch te zijn. Vermeulen heeft wellicht en hierin zijn wij het, volgens het bovenstaande, met hem eens onder „onecht" niet anders willen verstaan dan„geen oorspronkelijk stuk uit het jaar 1085, maar in later tijd geschreven". In het oorkondenboek zal het stuk dus niet met de bijvoeging „onecht" gesignaleerd worden, maar alleen worden aangegeven, dat we met een gewaand oorspronkelijk te doen hebben. A. C. BOUMAN. Een oorkonde van den Roomsch-Koning Willem van Holland voor het klooster Egmond. Wie zich nader bezighoudt met het oorkondenboek van Van den Beroh zal spoedig gewaar worden, dat het tot die werken behoort, waar van een nieuwe, meer critische uitgave dringend gewenscht is, ook na de verschijning van het supplement van De Fremerv. Ik wensch hiervoor een kleine bijdrage te geven door een oorkonde van Koning Willem voor Egmond aan een nader onderzoek te onderwerpen. Het oorspronkelijk (of schijnbaar oorspronkelijk) berust in het Algemeen Rijksarchief in Den Haag. De druk in O. B. I 476 is weliswaar verre van nauwkeurig; voor ons doel echter kunnen we er mee volstaan hier de volgende verbeteringen op te geven hoet, niet hont. signum regeldomini, niet autem. Het schrift vertoont over het algemeen een regelmatig karakter. Al dadelijk evenwel is opvallend, dat het sterk nadert tot het boekschrift, veel meer dan dit anders in de kanselarij van Willem het geval is. Dit komt vooral duidelijk uit in de onderlinge verhouding der boven- en onder schachten. Het schrift is verder toch niet zóo regelmatig of verschillende letters vertoonen onderling nogal sterke afwijkingen. Zoo hebben b.v. de p en de q, die meestal naar links omgebogen worden, een enkele maal een haakje naar rechts. De a, die doorloopend open is, komt eenmaal voor jf-# ia J

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1920 | | pagina 26