38 schrift, dat nog steeds op zijne oude plaats hangt boven St. Bernold's graf. Heb ik daarmede veel gewonnen? Niet zoo heel veel: het verhaal van Bernold's bisschopskeuze heeft, al komt het mij niet zoo heel onwaar schijnlijk voor, weinig belang. Maar dit is niet het geval met een andere regel van het grafschrift, die Dr. Bouman ook vermeldt, maar m. i. niet juist vertaalt: „Holland miliciam junxit ad ecclesiam". Dr. Bouman meent, dat deze regel alweer ontleend zou zijn aan Beka of een zijner bronnen. Maar zijne verklaring is wel gewrongen. De schrijver der Bella cam- p e s t r i a zegt hij terecht, heeft alleen verhaald, dat bisschop Bernold vrede hield met Holland en dus voor zijn kleine oorlogskroniek van geen belang is. Beka zal deze opmerking opgesierd hebben tot eene loftuiting, dat de bisschop met de Hollandsche vorsten vrede gemaakt heeft. Dat kan wel waar zijn; maar het is geheel iets anders dan het grafschrift zegt. Ik vertaal dit aldus: Hij sloot een herbond met de Hollandsche ministerialen (tegen den graaf). Dit geval zou niet vreemd zijnook de Utrechtsche bisschoppen hadden niet veel pleizier van hunne ministerialen (1123, 1151), en de vermelding van het feit is dus zeker in de lie of 12e eeuw niet vreemd en niet zonder belang. Ik wil niet nader op de zaak aandringenhet is mogelijk, dat Dr. Bouman gelijk heeftmaar, naar het mij voorkomt, is er toch evenveel reden om te meenen, dat het tegendeel het geval is. S. M. No. 13. (1059.) Bisschop Willem verklaart, dat de geschillen tusschen zijne voorgangers en de heeren van Zutfen aldus zijn geschikt, dat hij aan graaf Godschalk, zijne vrouw Adelheïd en hunne zonen Gebehard en Otto heeft overgedragen den tiend van Lochem en dien over de ziellanden in het geheele bisdom. Daartegen heeft de bisschop ontvangen 20 mancipia en 10 mansen te Duider, Holthuizen, Ton den, De Horte, Rande, Warken, Zwiep, Ross urn en Reden; terwijl hij aan de kerk te Zutfen heeft over gedragen de tienden van de waarden en aanwassen (in den Rijn) van Renen tot Arnhem en van Arnhem tot Deventer, en den ban over hare goederen. (Onecht.) De zinsnede, waarin in deze oorkonde de „ziellanden" genoemd worden, luidt als volgt„decimam terre eorum, que siellandorum dicitur, in omni episcopatu Traiectensi, sive hec sit in pratis vel insulis vel palu- dibus, cultis vel colendis". Dr. Tenhaeff, die in zijn proefschrift (hoofd stuk V, blz. 249 vlgg.) dit stuk behandeld en voor onecht verklaard heeft, sluit zich aan bij de door Bondam (Charterboek der hertogen van Gelder- 39 land en graaven van Zutphen, blz. 134, noot b) gegeven verklaring, dat zielland naast sel-huba, sele-huba, seli-hova geplaatst moet worden, en de tienden als sal-tienden, decimae salicae, dienen te worden opgevat. Deze laatste zijn dan de zgn. sal- of heeren-tienden Du Canoe i. v. „salicus" zegt: „salicae decimationes, eaedem quae dominicae, seu quae domini vel regis sunt" De opvatting van Bondam was voor zijn tijd (1783) voor de hand liggend niemand minder dan Jacob Grimm geeft later dezelfde verklaring. Toch meen ik, dat op deze plaats iets heel anders wordt bedoeld, in de bovenaangehaalde zin openen m. i de woorden „sive hec sit in pratis vel insulis vel paludibus, cultis vel colendis" een nieuw gezichtspunt op de ziellanden. Blijkbaar zijn deze „moerassige, ten deele nog onbebouwde, grasrijke eilanden" langs de rivieren te zoeken, waar ook nu nog de waarden altijd een dergelijk terrein vormen. Deze opvatting vindt de sterkste steun in de etymologie van het woord zelfhet zielland zal zoo zijn genoemd naar de ziel, waaraan het lag, en waardoor het niet onwaarschijnlijk zijn overtollig water loosde. Dit woord sil vinden we weer in 'tfriesch; de verhollandschte plaats namen vertoonen de vorm zijl, b.v. Taco zijl, fri. Teakesil, de sluis van Teake (Johan Winkler in Nomina Geographica Neerlandica. I blz. 18, 2021). Binnen het gebied van het friesch vinden we Delfzijl, Blokzijl; in Oost-Friesland: Greetsyl en Neu-Harlingersylaan de Weser: Hooksiel en Rüstersielin Noord-Friesland: Bordumersiel en Tammensiel. (deze namen vertoonen dezelfde schrijfwijze met i e als onze oorkonde). Verder wijst Winkler t.a.p. op de benamingen: Zijlpoort, Zijlstraat en Zijlweg te Haarlem en Leiden. Belangrijker nog is het voorkomen van de r i v i e r de Zijl, in Rijnland (Van der Aa, Aardr. Wbk. i.v. zijl), wat wijst op de beteekenis waterloop, welke beteekenis ook in onze oor konde aan te nemen is. Overigens geeft het Mnl. Wbk. zelfs als eerste beteekenis van het woord s ij 1 (z ij 1ook s i e 1 en s i 1 e) opwaterlei ding, waterloopvolgens de bronnenopgaaf komt het voor in Holland (het meest zuidelijk in Rekeningen vaii Schiedam), West-Friesland, Overijsei, Groningen (en natuurlijk in Friesland). In de vele samenstellingen, die ervan bekend waren, als: s ij 1 b o e c, -brief, -meester, -recht, -schot, -vrede en -w e r c, heeft s ij 1 veelal reeds „waterschap" be- teekend. We kunnen dus aannemen, dat de opsteller van ons stuk in Zutfen B Deze verklaring wordt, met verwijzing naar Tenhaeff, overgenomen door De Bussy, „Het tiendrecht van den eigenaar" (in: Rechtshistorische opstellen, aange boden aan Prof. Mr. Fockema Andreae, Haarlem 1914), die Lamprecht's opvatting van „zaaltienden" voor waarschijnlijk houdt, en onze valsche oorkonde als eenige bewijsplaats voor het voorkomen ervan in het oosten van ons land noemt (blz. 242, Noot 4).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1920 | | pagina 25