32 mag, de Hollander Willem Vien en de Gelderschman Matthijs van Wee getreden zijn. En eene eeuw later is ook hij zelf zeker dezen weg inge slagen: hij heeft in 1626 den geslachtsboom der familie Van Lynden sedert de eerste helft der 12e eeuw beschreven, en wij weten, dat hij in dit werk, behalve vele echte oorkonden, ook verscheidene verdichte heeft aangehaald Dat wij behalve dit materiaal in zijn bezit ook vinden de serie oorkonden over de familie De Rovere, die wij boven aanhaalden en die wij als uiterst verdacht brandmerkten, kan ons dus niet verwon deren: blijkbaar zijn zij materiaal geweest voor eene dergelijke genealogische beschrijving van een geslacht, die denkelijk niet uitgewerkt en voltooid is. Welk geslacht dit geweest moet zijn, kan niet twijfelachtig zijnde naam De Rovere is die van het geslacht, dat sedert het laatst der 13e eeuw bekend is als dat der burggraven, later heeren van Montfoort. Onze negen oorkonden zullen dus gediend moeten hebben, om den stamboom der Montfoortsche heeren te verlengen tot niet minder ver terug dan de laatste jaren der 10e eeuw. Wij kunnen zelfs gissen, hoe Butkens er toe gekomen kan zijn, om de geschiedenis der Montfoortsche heeren (Friesche edelen, naar hij meende) te ontwerpen. In het jaar 1584 is het geslacht der heeren van Montfoort uitgestorvende erfenis van heer Jan van Montfoort is toen vervallen aan zijne zuster Philipotte van Montfoort, die gehuwd was met een lid der bekende Belgische familie De Merode; zij hebben het slot Montfoort bezeten, totdat zij het in 1649 aan de Staten van Utrecht verkocht hebben. Niet onwaarschijnlijk is het dus, dat vrouw Philipotte of een harer kinderen den luister van het uitgestorven geslacht, welks goederen zij geërfd hadden, hebben willen verhoogen, door aan den Antwerpschen genealoog Butkens, die in hunne nabijheid zekere reputatie had, de opdracht te geven, om de geschiedenis der heeren van Montfoort te beschrijven J)niet onmogelijk is het, dat dit plan, waarvoor Butkens reeds vrij wat materiaal bijeengebracht (en verdicht) had, zal opgegeven zijn, toen de Montfoortsche goederen tegen het midden der 17e eeuw door de Merode's vervreemd werden, en dus de geschiedenis der familie voor hen hun belang verloren had. De papieren over de De Rovere's, die Butkens reeds bijeengebracht en ver- valscht had, zullen verspreid geraakt en ten slotte misschien terecht gekomen zijn in de bibliotheek der Chambre héraldique te Brussel. Of de negen regesten, die wij hier bespraken, door zekeren heer De Rovere van Breuoel (zeker in de 19e eeuw) vervaardigd zijn naar werkelijk 33 bestaande en denkelijk door Butkens (toen hij aan zijne genealogie der heeren van Montfoort werkte) vervaardigde oorkonden, dan wel, of de heer Van Breuoel, zich op zijne beurt beijverend om den luister van zijn geslacht te vermeerderen, ze alleen heeft overgenomen uit aanteekeningen van Butkens, die het nog niet gebracht had tot het smeden van valsche oorkonden over de geschiedenis der eerste voorvaders van de heeren van Montfoort, kunnen wij niet uitmaken. Hoe dit zij, nu de verdichte oor konden ontbreken, kunnen wij ze ook niet afdrukken. Dat echter de oor konden, die wij vermeld hebben, als zij bestaan hebben, verdicht geweest zijn, kan niemand, die met dergelijke stukken bekend is, een oogenblik betwijfelen; het schijnt ons dus onnoodig, het te betoogen. No. 11. 1006 November 18. Bisschop Ansfrid sticht een Benedict ij ner-klooster, gewijd aan St. Maria en St. Maarten, op den Hoogen horst bij Amersfoort, en begiftigt het met verschillende goederen. (Onecht.) Van het als de stichtingsoorkonde der St.-Paulus-abdij bekend staande stuk-, dat de datum 1006 November 18 voert, bestaan verschillende hand schriften. Eenige daarvan komen voor opneming hunner variae lectiones niet in aanmerking, daar ze slechts een zeer verkorte tekst bevattendit is reeds opgemerkt door Tenhaeff, Diplom. Studiën, blz. 213, die in'zijn vierde hoofdstuk de oorkonden voor de St. Paulus-abdij behandelt en ons stuk voor valsch verklaart. Het is echter noodig, bij de verhouding der drie overige handschriften even stil te staan. De oudste en beste tekst, A, is ongetwijfeld die uit de collectie Van Buchell in het archief Van Hardenbroek C. fol. 3. Het stuk draagt tot opschrift: „Ex registro abbatiae S. Pauli Tr." Hetzelfde opschrift draagt de tekst Utr. Rijksarchief, Inv. HS. 274, bundel C fol. 3hij wordt daarom op de tweede plaats gesteld. De derde, Kon. Bibl. 75 B 14, fol. 87, door ons C te noemen en afkomstig uit de abdij van Egtnond, is een afschrift uit de eerste helft der 17e eeuw en vertoont dan ook op enkele punten een minder juiste over levering, b.v. Stuthenborch voor Bachevorth. Toch meenen wij, dat Tenhaeff blz. 214 ten onrechte deze laatste tekst als de minst betrouwbare signaleert, en dat zijn verdeeling der teksten (tekst 1 A, de teksten 2 en 3 B en B') een onjuist beeld geeft van hun verhouding. C toch geeft op één plaats ongetwijfeld de oor- sponkelijke lezing: Fugthe, die inderdaad juist is hetgeen Tenhaeff trouwens toegeeft, blijkens blz. 215 Noot 3 zooals blijkt uit de ver melding van het bosch Fugthhoute en het gehucht Rumelo (Rummel) bij Vucht. A en B hebben daarentegen beide de foutieve lezing Twen the, hetgeen zal moeten leiden tot het bijeenvoegen van deze beide tot één 1) Zie o a.Der Schlüssel zu den Falschungen in Butkens' Annales de la maison de Lynden, door Baron Adhémar von Linden. De Navorscher 1900, blz. 317 vlg. Vergelijk ook: De Navorscher. 1893 blz. 232233. (Van Spaen, Inl. tot'de gesch. van Gelderland. III 438.) Alle veertien oorkonden vóór 1290 bij Butkens zijn apokrief. 2) De eerst bekende burggraaf van Montfoort, Hendrik de Rover, wordt vermeld in 12821292.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1920 | | pagina 22