strijd met zijn plicht, dien hij hoog opvatte, sloopte zijn prikkelbaar zenuw- gestel; hij moest zijn ambt neerleggen (1884). Hij vestigde zich op een der groote, destijds (toen men nog geen auto's kende) leegstaande oude buitens bij Deventer, waar hij heerlijk uit rustte en zich ook gelukkig voelde. En onverwachts vernam men toen het verrassende bericht, dat de oud-predikant De Bussy benoemd was tot archivaris van Deventer. De betrekking was allerminst lucratief; toch gaf zij veel werkhet archief was belangrijk en zoo goed als niet geordend en beschreven. Acht jaren heeft De Bussy daar gewerkt, ijverig gewerkt, met lust en met voldoening. Meermalen heeft hij mij, toen hij reeds hoog leeraar was, verzekerd, dat zijne werkzaamheid aan Deventer's archief de gelukkigste tijd van zijn leven was geweest, eene mededeeling, die mij verwonderd heeft, omdat De Bussy toch niet alleen door zijne voorberei ding, maar ook naar zijn aanleg stellig theoloog en philosooph was. Evenwel, al was hij op zijn archief gelukkig, het werk moet hem, den ex-predikant, toch in den aanvang moeielijk gevallen zijn. Daarbij kwam het feit, dat hij (hij heeft het mij zelf meermalen verteld) langzaam werkteallerminst was hij oppervlakkig, vluchtig en vlug, veel meer diepzinnig en grondig. Bovendien was het toen voor de archivarissen nog een zeer moeielijke tijdniets was nog gedaan om hen voor te be reiden; zij moesten zichzelven maar helpen! Zoo begrijp ik wel, dat De Bussy nooit iets van zijn archiefwerk in het licht heeft gegeven. Hij heeft mij daarover nooit gesprokenzijn opvolger heeft ook nooit wereld kundig gemaakt, wat De Bussy half voltooid had achtergelaten en wat hij zelf wellicht voltooid kan hebben. Al ben ik dus overtuigd, dat De Bussy op het Deventer archief hard gewerkt heeft, toch kan ik niet verhalen, wat hij er eigenlijk heeft verricht. Maar toch heb ik het bewijs, dat hij zich geheel in zijn archief heeft ingewerkt en met ruimen blik en helder inzicht belang stelde in alles, wat er mede in verband stond. Destijds was ik bezig met de reconstructie van het bisschoppelijke archief van Utrecht, welks schaarsche overblijfselen jammerlijk verstrooid waren. In een mijner verslagen sprak ik ook van de Utrechtsche en Deventersche „landskisten", die bestanddeelen van het oude bisschoppelijke archief bevat hadden en wier overblijfselen, zeer belangrijk, thans denkelijk in de stads archieven van Utrecht en Deventer verborgen lagen. Deze mededelingen pakte De Bussy; zij maakte zijne warme belang stelling gaande. Spoedig werd ik dan ook op het aangenaamst verrast door een schrijven van mijn ouden vriend, met de vraag, waarom ik die kostbare stukken niet opvroeg. Ongeloovig antwoordde ik, dat ik inder daad het Utrechtsche stadsbestuur, mijne chefs, had overgehaald, de bestand deelen der Utrechtsche landskist, die ik bijeengebracht had, in bruikleen over te dragen aan het rijksarchief; maar ik was niet optimistisch genoeg 25 om te verwachten, dat ook het Deventersche stadsbestuur op zulk eene eenvoudige aanvraag van een vreemde evenzoo zou reageeren. De Bussy antwoordde niet meer; maar na eenigen tijd ontving ik een brief met het bericht, dat het Deventersche stadsbestuur zonder aanvraag van m ij besloten had, de charters der Deventer landskist, waarvan De Bussy een ouden inventaris gevonden had, in bruikleen over te dragen aan het Utrechtsche rijksarchief! Ik geloof niet, dat ik in mijn heele loopbaan zóó verrast en zóó blijde ben geweesthet leek mij een wonder. Een wonder was het echter nietzonder veel moeite was het De Bussy gelukt, om een der wethouders, het zeer invloedrijke Kamerlid Van Delden, die hoog tegen hem opzag, te overtuigen van de doelmatigheid en van het rechtmatige der overdracht. En al spoedig werd mij de kist met charters toegezonden. Ik ben toen den verdienstelijken wethouder, die de recon structie van het hem geheel vreemde bisschoppelijke archief mogelijk gemaakt had, persoonlijk gaan bedankenmaar De Bussy, die hem inge licht had en hem had overgehaald tot zijne voorbeeldelooze daad, ben ik er levenslang dankbaar voor geweest. Ook al had hij voor ons archief wezen niets anders tot stand gebracht dan dit, dan zou zijn uaam onder ons met eere herdacht moeten wordenwant niet alleen heeft hij door deze daad geholpen, om op ons gebied iets betrekkelijk groots te bereiken maar hij heeft daarmede ook getoond, hoe ruim hij dacht en welk een juisten blik hij reeds in dien tijd had op den weg, die leiden kon tot het goed organiseeren van ons archiefwezen. Jammer is het, dat De' Bussy betrekkelijk spoedig onze gelederen heeft verlaten. In 1892 werd hij benoemd tot hoogleeraar in de theologie aan het Doopsgezinde seminarie te Amsterdamdit aanbod, dat hem brengen kon op de plaats, waar hij thuis behoorde, mocht hij niet afwijzen. Ook als hoogleeraar heeft hij onze vergaderingen nog eenige malen bezocht en zoodoende met de daad getoond, dat hij ook als hoogleeraar zich zijne archiefjaren nog met groot genoegen herinnerde. Maar voor ons was hij toen toch verloren. De leerstoel te Amsterdam heeft Bussy bekleed met eere. Bij zonderheden daarover zijn mij niet bekendwij hebben elkaar in die jaren minder ontmoet. Maar dat hij zéér gezien was in universitaire kringen, dat bewijst het feit, dat de besten onder de hoogleeraren Winkler, Treub, Kernkamp hem zéér hoog stelden en hem rekenden tot hunne vrienden. De van warme vereering getuigende stukken, die na zijn dood in de dagbladen verschenen zijn, zeiden nóg welsprekender, hoe hoog zijne leerlingen hem schatten. In 1916, toen hij emeritus werd, is Bussy naar Hilversum verhuisd. Daar heeft hij zijne vrouw verlorendaar heeft hij ook lichamelijk veel moeten lijden, totdat hij 9 October nog onverwachts overleden is.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1920 | | pagina 18