26
Koninklijk besluit van 2 September 1919 (Staatsblad no.
549), bepalende het tijdstip van inwerkingtreding van
de Archiefwet 1918 Staatsblad no. 378).
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onzen Minister van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen van 28 Augustus 1919 no. 3265 afdeeling Kunsten en
Wetenschappen;
Gelet op art. 28 der Archiefwet 1918 Staatsblad no. 378);
Hebben goedgevonden en verstaan
te bepalen, dat de Archiefwet 1918 Staatsblad no. 378) zal in werking
treden op 16 September 1919.
Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen is belast
met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad en in de
Nederlandsche Staatscourant zal worden geplaatst.
Het Loo, den 2den September 1919.
WILHELMINA.
De Minister van Onderwijs,
Runsten en Wetenschappen,
J. Th. de Visser.
Uitgegeven den tienden September 1919.
De Minister van Justitie,
Heemskerk.
Koninklijk besluit van 2 September 1919 (Staatsblad
no. 550), tot vaststelling van den algemeenen maat
regel van bestuur, bedoeld in artikel 1, derde lid der
Archiefwet 1918 Staatsblad no. 378).
Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de voordracht van Onzen Minister van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen van 30 Mei 1919, no. 21642, afdeeling Kunsten en Weten
schappen
Overwegende, dat volgens artikel 1, derde lid der Archiefwet 1918
(Staatsblad no. 378) bij algemeenen maatregel van bestuur moet worden
27
geregeld de bevoegdheid van de beheerders der in die wet bedoelde
archiefbewaarplaatsen, om in bijzondere gevallen van het bepaalde in het
eerste en tweede lid van dat artikel af te wijken, en regelen moeten
worden gesteld voor het uitleenen van in eene bewaarplaats berustende
stukken naar elders:
De Raad van State gehoord (advies van 22 Juli 1919, no. 37);
Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van
28 Augustus 1919 no. 3050, afdeeling Kunsten en Wetenschappen;
Hebben goedgevonden en verstaan
te bepalen als volgt:
Artikel 1.
De beheerder der in eene archiefbewaarplaats overgebrachte archie
ven, bedoeld in artikel 1 der Archiefwet 1918 (Staatsblad no. 378), is,
behoudens het in het volgende artikel bepaalde, verplicht aan een ieder,
die zich daartoe bij hem aanmeldt, gelegenheid te geven, die archieven
kosteloos te raadplegen en te diens koste daaruit afbeeldingen, afschriften
of uittreksels te maken of te doen maken.
Art. 2.
De beheerder is bevoegd eene aanvrage, als in het vorige artikel
bedoeld, te weigeren
a. als hij van oordeel is, dat de bepalingen, bij de overbrenging
der archieven in de bewaarplaats gesteld, zich er tegen verzetten;
b. als hij van oordeel is, dat het archiefstuk den aanvrager niet
veilig kan worden toevertrouwd
c. als hij van oordeel is, dat de materieele toestand van het archief
stuk zich tegen het gebruik er van verzet.
Artikel 3.
Indien de beheerder eene aanvrage, als bedoeld in artikel 1, weigert,
deelt hij de gronden zijner weigering mede aan den aanvrager, die be
voegd is, van de beslissing van den beheerder in beroep te komen bij de
autoriteit, aan welke deze onmiddellijk ondergeschikt is.
Artikel 4.
Zonder machtiging van den beheerder wordt geen archiefstuk ge
bracht buiten het gebouw, waarin de bewaarplaats gevestigd is.