22
a. de genoemde archieven zoo spoedig mogelijk en in elk geval
binnen den tijd van vijf jaren te doen inventariseeren naar een door Onzen
voornoemden Minister goed te keuren plan
b. in een reglement voor het gemeentearchief en eene instructie voor
den gemeente-archivaris op die archieven toepasselijk te verklaren de voor
de Rijksarchiefbewaarplaatsen geldende of nader vast te stellen bepalingen
omtrent de toegankelijkheid en het gebruik van archieven
c. te allen tijde aan Onzen voornoemden Minister, den Algemeenen
Rijksarchivaris en de Rijksarchivarissen in de provinciën desverlangd eenige
stukken uit de genoemde archieven tijdelijk af te staan of kosteloos de
ten behoeve van het Rijk verlangde afschriften te verstrekken;
d. aan den Algemeenen Rijksarchivaris en aan den Rijksarchivaris in
de provincie, waartoe de gemeente behoort, steeds toegang tot de bewaar
plaats van de archieven te doen verleenen
e. terstond mededeeling te doen aan Onzen voornoemden Minister
van iedere vaststelling, wijziging of intrekking van een reglement voor de
gemeentelijke archiefbewaarplaats of van eene instructie voor den gemeente
archivaris en van iedere benoeming, schorsing, ontslag of overlijden van
een ambtenaar, behoorende tot het personeel van de gemeentelijke archief
bewaarplaats.
Onze Ministers van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en van
Justitie zijn, ieder voor zooveel hem betreft, belast met de uitvoering van
dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan
afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State en aan de Alge-
meene Rekenkamer.
Het Loo, den 28sten Augustus 1919.
WILHELM1NA.
De Minister van Onderwijs,
Kunsten en Wetenschappen,
J. Th. de Visser.
De Minister van Justitie,
Heemskerk.
Uitgegeven den tweeden October 1919.
De Minister van Justitie,
Heemskerk.
23
Koninklijk besluit van 28 Augustus 1919 {Staatsblad no.
547), tot regeling van de overbrenging naar de Rijks
archiefbewaarplaatsen van de rechterlijke archieven van
1811 tot 1838.
Wij WILHELM1NA, bij de gratie Gods Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Op de gemeenschappelijke voordracht van Onzen Minister van Onder
wijs, Kunsten en Wetenschappen en van Onzen Minister van Justitie van
30 Mei 1919, 2160 III, afdeeling Kunsten en Wetenschappen en van
18 Juni 1919, 1 ste afdeeling C, no. 713;
Overwegende, dat het wenschelijk is de rechterlijke archieven, dag-
teekenende van na de invoering der Fransche wetgeving en van vóór de
invoering der nieuwe rechterlijke organisatie op 1 October 1838 (voor de
provincie Limburg op 1 Januari 1842), welke nog bij den Hoogen Raad
der Nederlanden, de gerechtshoven, de arrondissements-rechtbanken, de
kantongerechten en de gemeentebesturen berusten, naar 's-Rijks archief
bewaarplaats te 's-Gravenhage, de Rijksarchiefbewaarplaatsen in de pro
vinciën of andere nader aan te wijzen archiefbewaarplaatsen over te brengen
Gelet op de Archietwet 1918 Staatsblad no. 378);
Den Raad van State gehoord (advies van 22 Juli 1919, no. 29)
Gelet op het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van
16 Augustus 1919, no. 2938, afdeeling Kunsten en Wetenschappen en van
25 Augustus 1919, 1ste afdeeling C, no. 723;
Hebben goedgevonden en verstaan:
te bepalen als volgt:
Artikel 1.
Naar de Rijksarchiefbewaarplaats in de hoofdplaats van eene provincie
zullen worden overgebracht de van na de invoering der Fransche wet
geving en van vóór 1 October 1838 (voor de provincie Limburg 1 Januari
1842) dagteekenende archieven van rechterlijke colleges, alleensprekende
rechters en rechterlijke ambtenaren, die binnen dien tijd hunne standplaats
hebben gehad binnen de thans bestaande grenzen van die provincie.
Ten aanzien van de provincie Zuidholland geschiedt deze over
brenging naar de Algemeene Rijksarchiefbewaarplaats te 's-Gravenhage.
Artikel 2.
De in artikel 1 genoemde archieven worden gesteld onder den Rijks
archivaris, die belast is met het beheer van de Rijksarchiefbewaarplaats,
waarheen die archieven zullen zijn overgebracht.