10
zéér doelmatige en bevredigende oplossing gevonden en mogelijk gemaakt
hebben, van harte geluk te wenschen met het slagen der regeling, waarvan
wij de beste verwachtingen koesteren.
Nu ik de feiten, die zich op archivalisch gebied ten onzent hebben
voorgedaan, vermeld heb, waag ik even een uitstapje buiten de grenzen,
om uwe aandacht te vestigen op twee maatregelen, die vèr van onzen
bodem genomen zijn en die mij voortreffelijk schijnenwellicht kunnen
zij ten onzent hier en daar navolging vinden. Ten eerste heb ik het oog
op het nieuw vastgestelde Oostenrijksche archiefreglement, dat met betrek
king tot de ambtenaren o. a. bepaalt, le dat zij alleen verplicht zijn, om
bij eene aanvraag van stukken die voor te leggen, waarin vermoedelijk
iets over de aangeduide zaak voorkomt, 2e dat de beheerende ambtenaar
beslist, hoevele stukken aan iederen bezoeker voorgelegd zullen mogen
worden, 3e dat, indien het aantal bezoekers groot is, wetenschappelijke
aanvragers den voorrang zullen hebben boven genealogen, 4e dat schrifte
lijke aanvragen om inlichtingen alleen beantwoord zullen worden, als er
tijd is, terwijl schriftelijke aanvragen van genealogen om inlichtingen over
bescheiden van de negentiende eeuw niet beantwoord zullen worden. Ook
over de houding van het publiek bevat het reglement een paar opmerkelijke
bepalingen: le Het beschadigen en in verwarring brengen van stukken is
verbodenwordt het reglement niet opgevolgd, dan kan de archivaris den
toegang weigeren, onder verwijzing naar den Minister, 2e Het publiek
wordt uitgenoodigd, om bij het citeeren van gebruikte archiefstukken de
juiste archiefnummers te vermelden, teneinde het later opzoeken van het
geciteerde stuk te vergemakkelijken. Altemaal bepalingen, die ook ten
onzent welkom zouden wezen en die misschien bij eene herziening van het
archiefreglement voor opneming in aanmerking kunnen komen.
Ook een maatregel, die ons uit Polen bericht wordt, zou hier wellicht
doel kunnen treffen. Er is daar een college van rondreizende archivarissen
opgericht, aan wie opgedragen is, bedreigde archieven voor ondergang te
bewaren. Wij weten te weinig van den maatregel, om daarover met
juistheid te oordeelenmaar oppervlakkig beschouwd schijnt zij nut te
kunnen stichten, om verwaarloosde archieven van niet grooten omvang,
waarvoor men niet wel vaste beheerders kan aanstellen, te redden en
bruikbaar te maken.
Ik kom thans tot de gebeurtenissen op ons eigen klein gebied. Betere
berichten dan het vorige jaar kan ik U gevenonze vier commissies leven
weer. De commissie voor het ontwerpen van een algemeen reglement
voor de gemeente-archieven en van eene formulier-instructie voor de
gemeente-archivarissen heeft hare concepten ingezonden. Uw bestuur heeft
ze gekeurd en in hoofdzaak bevredigend bevondenstraks zullen wij ze
bespreken en vaststellen, en maatregelen nemen over hunne verspreiding.
11
Ook de commissie voor het ontwerpen van een Registratuur-stelsel
voor de inrichting van nieuwe archieven heeft eene reeks van zittingen
gehouden en ten slotte een rapport vastgesteld, dat zij ons toegezonden
heeft. Het formuleert geen eigen systeemmaar het maakt in twintig
paragraphen verschillende opmerkingen over bijzonderheden, waarmede
ieder, die zulk een systeem ontwerpen wil, rekening zal moeten houden.
Eene gelukkige gedachte, naar het mij voorkomt. Wij hebben het belang
rijke stuk eerst sedert een paar weken in ons bezit, en wij durven er dus
nog geen oordeel over vellenmaar wij mogen ons alvast verheugen, dat
onze vereeniging deze schrede gezet heeft op een gebied, dat zoo nauw
met het hare verbonden is. Het rapport zal natuurlijk in het Archievenblad
gedrukt wordendenkelijk zal het daarna ook in eene vergadering besproken
worden.
De commissie voor de samenstelling van een Archiefgids is nog niet
veel verder met haar werk gekomen dan ten vorigen jaremaar zij heeft
ons toch verzekerd, dat zij bepaaldeiijk leeft en goede voornemens koestert.
Tot haar leedwezen heeft zij een lid, Mr. Schuylenburo, verloren; maar
zij heeft niet gewenscht, dat de opengevallen plaats door ons zou worden
vervuld. Het verzoek verwondert mij eenigszins; ik twijfel een beetje,
of het verstandig is. Maar zeker is het een bewijs van zelfgevoel en
kracht; in zooverre geeft de houding der heeren reden, om het beste te
verwachten. Wij vertrouwen dus, dat de twee groote archieven, die sedert
geruimen tijd door de commissie behandeld zijn, thans eerlang gevolgd
zullen worden door tweemaal twee nieuwe overzichten van andere rijks
archieven. Voor Utrecht ben ik dezer dagen zelf helpend opgetreden, om
duidelijk te maken, hoe ik voor mij zulk een overzicht zou wenschen in
te richten. Het opstellen van dit overzicht van het depot, dat ik grondig
ken en grootendeels beschreven heb, heeft mij slechts een paar dagen
gekostik denk, dat het velen collega's, als men hunne hulp inroept, gaan
zal als mij.
Ook over het Handboek der chronologie kan ik U thans bevredi
gende berichten geven, al zult gij schrikken, als ik u verklaar, dat er nog
geene letter van op het papier staat. Maar ik verzeker U toch, dat ook
deze commissie leeft. Ook zij heeft een lid verloren. Mr. Fruin en ik,
die het in de hoofdzaken geheel eens zijn, hadden na lange overweging
bezwaar om samen te werken met ons medelid Mr. Joosting, omdat hij
bleek over de hoofdzaak geheel andere meeningen te hebben dan wij
samenwerking tot het schrijven van een boek was, naar wij meenden, in
deze omstandigheden niet wel mogelijk.
Ik erken, dat ik, daar wij kennis zullen moeten nemen van de ge
schiedenis der middeleeuwsche chronologie in alle deelen van ons vader
land, wel gaarne een nieuwen medearbeider zou hebben gehad, om ons