164 Dr. Japikse heeft in het Algemeen Rijksarchief de minuut van het afzweringsplakkaat van 1581 teruggevonden en publiceert die met een toelichting in deze aflevering. In de loketkas der Staten-Generaal berust een bundeltje papieren, met het opschrift: „Placaten, ordrs. stukken ende andere munimenten, waerby ende wanneer de Heeren Staten het gouverne ment aen haer nemen, beginnende mett Junio 1581." Het bevat voornamelijk stukken, geschreven door Jan van Asseliers, den audiencier der centrale regeering, waaronder de minuut van het plakkaat tot afzwering van den Koning. Ofschoon deze bundel in het archief zeer goed op zijn plaats is, zou men hem eerder verwachten bij de andere stukken van Asseliers, te Brussel bewaard. De audiencier toch was de Staten-Generaal niet gevolgd, toen dezen in November 1580 hun zetel verlegden van Antwerpen naar Delft. Nu is echter gebleken, dat Asseliers op 18 Juli 1581 in Den Haag was, en eerst op 6 Augustus wordt hij weder in Antwerpen gesignaleerd. Duidelijk wordt het hierdoor, dat hij in Juli verscheiden stukken, waaronder de akte van afzwering, in Den Haag heeft kunnen opstellen voor de Staten- Generaal, op wier griffie zij zijii achtergebleven en zoo in hun archief zijn ge raakt. In de uitgaaf der minuut geeft Dr. Japikse alle verschillen op met de twee bij Charles Sylvius te Leiden verschenen drukken van 1581. Korrespondenzblatt der deutschen Geschichts- und Altertumsvereine. Sechs und sechzigster Jahrgang, 1918. Nr. 9 u. 10. September u. Oktober. Over de archivaristische werkzaamheid der Duitschers in het bezette Polen heeft Dr. Warschauer herhaaldelijk berichten gepubliceerd. Deze aflevering bevat vermoedelijk zijn laatste mededeeling dienaangaande. De Poolsche Regentschapsraad was er op bedacht de administratie, ook die der archieven, zoo spoedig mogelijk van de bezetters over te nemen, en om niet door de gebeurtenissen verrast te worden, maakte de Raad reeds in den „Monitor Polski" van 7 Augustus 1918 een belangrijk besluit aangaande de organisatie en de bewaring der staatsarchieven openbaar. De archieven zullen volgens het besluit komen te behooren tot het ressort van het Ministerie van eeredienst, waarbij een Afdeeling voor de staatsarchieven wordt opgericht onder een voorzitter, die tevens met de algemeene leiding der archieven belast wordt. De moeilijkste vraag wat de organisatie betreft bestaat hierin, of men de scheiding volgens de afzonderlijke administraties zal blijven in stand houden, dan wel nieuwe instellingen, een centraal archief in de hoofdstad en daarnaast provinciale archieven, in het leven zal roepen. De nieuwe verordening wijst in de richting van een reorganisatie, maar handhaaft voor den overgangstijd de vijf bestaande ressort-archieven te Warschau, benevens de drie archieven te Lublin, Petrikau en Plock, die echter met andere vermeerderd kunnen worden. 165 Ook de gemeente-archieven komen onder het toezicht der archief ambtenaren van den staat. Voor elk staatsarchief wordt een directeur aangesteld, die archivarissen, assistenten en andere beambten onder zich krijgt. De Minister zal de eigenlijke archiefambtenaren benoemen, de directeur daarentegen de lagere employé's, behoudens goedkeuring van den ministerieelen afdeelingschef. Over de opleiding zegt het besluit slechts, dat de Afdeeling daarvoor heeft te zorgen en dat bij de Afdeeling een examencommissie zal worden ingesteld. Van practische oefeningen in de archieven wordt niet gerept. Inkomsten uit werkzaamheden, door de ambtenaren ten behoeve van het publiek verricht, komen de schatkist ten goede. In welke verhouding tot de afzonderlijke archieven het „College der rondreizende archivarissen" zal staan, blijkt niet duidelijk. Aan deze archivarissen zal worden opgedragen om bedreigde archieven voor onder gang te bewaren. Wellicht behooren ook zij reeds tot de organisaties, door welke de Afdeeling ruimere kringen van geleerden voor de belangen van het archiefwezen zal trachten te winnen. Hiertoe kunnen zeker ge rekend worden de correspondenten van de Afdeeling in verschillende plaatsen, wier werkzaamheden in bijzonderheden echter eerst later door den Minister zullen worden vastgesteld. Des te uitvoeriger houdt daaren tegen het besluit zich met den Archiefraad bezig, dat als college van advies zal dienen. Alle directeuren van archieven krijgen daarin zitting, alsmede een gedelegeerde van elk ministerie en een vertegenwoordiger der kerkelijke autoriteiten. Verder behooren daartoe hoogstens twaalf geleerden, die ?ich op archiefgebied verdiensten hebben verworven, te benoemen dooi1 den Minister op voordracht van den chef der Afdeeling. Als voor- zittér fungeert de Minister zelf of de Afdeelingschef. Zooals vanzelf spreekt, draagt de heele regeling nog een voorloopig karakter, maar dat zij veelbelovend genoemd mag worden, staat wel vast. A. M. v. E. Berichten. Aan de Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1919 ontleenen wij het volgende Begrooting met uitgewerkten en toelichtenden staat. Hoofdstuk Va. Vilde Afdeeling. Kunsten en Wetenschappen. Art. 199. Aanvangstraktementen, toelagen en verdere belooningen der ambtenaren en bedienden bij 's Rijks archief te 's-Gravenhagef 56.850 i) Een der klerken komt met ingang van 1 Juli 1919 in aanmerking voor bevordering tot adjunct-commies.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1918 | | pagina 2