88
gadering onzer vereeniging opende, vangt de reeks dier jaarlijksche toe
spraken aan, welke den leden de gelegenheid aanbiedt om kennis te nemen
van de voornaamste gebeurtenissen op hun terrein in het afgeloopen tijd
vak. Ook de afwezigen genieten dit voorrechtimmers het is gewoonte,
dat een voorstel wordt ingediend en met applaus aangenomen, om de rede
op te nemen in het Archievenblad. In de reeks dezer jaarverslagen is
eene lacune van twee jaren, gedurende welke Mr. Muller geen voorzitter
was; maar overigens bezitten wij daarin over het geheele tijdvak een door-
loopende geschiedenis, in aangenamen vorm en van degelijken inhoud.
Vrij wel alle onderwerpen, die de oprichters van het orgaan daarin be
handeld wenschten te zien, heeft Mr. Muller in zijne toespraken aange
roerd de opleiding der archivarissen, de regeling omtrent hunne bevorde
ring en bezoldiging, hunne wettelijke positie, de archiefgebouwen, de
inrichting der archieven.
Niet alleen door deze periodieke werkzaamheid heeft Mr. Muller de
lezers van het Archievenblad aan zich verplicht, maar ook door afzonderlijke
bijdragen, welke ik niet wil opsommenmen vindt ze in het Overzicht
van De Leur, en in de omwerking daarvan in den 22sten jaargang door
Dr. Van Gelder.
In de sedert verschenen jaargangen vindt men nog steeds de bewijzen
van zijn onverzwakten geest, die hem niet doet schromen nieuwe onder
werpen aan te vatten, waarvoor hij bij de leden der Vereeniging belang
stelling tracht wakker te maken. Als voorbeeld wijs ik op de behande
ling van de nieuwe archieven volgens het dossierstelsel.
Wat de meeste lezers niet kennen, wat slechts de opeenvolgende
redacteurs hebben ervaren, is de nauwlettendheid, waarmede Mr. Muller
zijn oog laat gaan- over de laatste revisie van elke aflevering. Menige
storende onregelmatigheid wordt door hem nog juist te rechter tijd onder
de aandacht van den redacteur gebracht. Ik waardeer deze medewerking
aan den redactioneelen arbeid zeer, maar toch minder dan de werkzaam
heid van den auteur. Moge het nog lang duren, voordat het Archieven
blad den zwanenzang van Mr. Muller bevat, waartoe hij eens reeds den
tijd gekomen achtte.
K. HEER1NGA.
Mr. Muller's werkzaamheid op oudheidkundig gebied.
Oorspronkelijk was Mr. Muller's belangstelling minder op oudheid
kundig gebied gericht, al zien wij hem reeds in 1876 en 1878 in het
strijdperk treden in verband met de Commissie van Rijksadviseurs
Dagbladartikelen in het Handelsblad. Voor de volledige lijst van Muller's
werken verwijs ik naar de bij een vorig jubileum uitgegeven lijst, systematisch
geordend in het Archievenblad 1913/14, bi. 117—133.
89
In de jaren 1891 en 1892, toen ik aan het Utrechtsche gemeente-archief
mijne ambtenaarsloopbaan begon, trachtte de deskundige chef wel mijne
belangstelling te wekken voor historische studies en rechtshistorische
publicaties, doch heeft hij nooit, zoover ik mij herinner, tegenover mij
zijne belangstelling getoond op oudheidkundig gebied. Het museum was
zijn particulier jachtterrein, waarover met de andere ambtenaren niet werd
gesproken, en de monumenten schenen in hoofdzaak alleen de belangstelling
te trekken, in zooverre afbeeldingen hiervan den reeds rijken atlas hielpen
aanvullen.
Met te meer genoegen las ik daarom Muller's artikelen over Veere
in Eigen Haard 1898 en vooral „Door Vlaanderen's doode steden" in de
Gids 1900, die bewezen, hoe Muller ook op dit gebied een warm hart
paarde aan een open oog en een meesterschap over de taal om zijne
gedachten te uiten.
In later jaren verschenen van zijne hand verschillende artikelen over
de Utrechtsche kerken, in het bijzonder over den Dom, over den Utrecht-
schen beeldhouwer Colijn de Nole en zijn geslacht, in Oud-Holland 1907,
Oude huizen te Utrecht, 1908 en 1911, en het Oud-Hollandsch huis, 1909,
naar aanleiding van het Poppenhuis in het Museum, waarbij Muller ook
op dit gebied zich geheel meester toonde van de door hem behandelde
stof. Daarnaast getuigen verschillende werken van anderen dankbaar de
van den grooten kenner van Utrecht's verleden ondervonden medewerking
Zijn hoofdwerk ligt meer op historisch gebied, doch een goed archivaris
kan niet onverschillig blijven op oudheidkundig- en kunstgebied, en
Muller is steeds een uitnemend archivaris geweest, de onbestreden voor
ganger van het corps.
Op oudheidkundig gebied heeft hij velen aan zich verplicht door de
uitgave der „Schilders, beeldhouwers enz. voorkomende in de rekeningen
der stad Utrecht", in Obreen's archief II 239, en door zijne uitstekende
catalogi van het Utrechtsch museum (1878, 1904) en gidsen (1892, 1906,
1913), die aan allen tot voorbeeld konden strekken. Ook daarbij sprak
het sterk ontwikkeld systematiseerend karakter van Mr Muller, waarvan
ook getuigen de discussie met A. Pit over museumbeheer in het Bulletin
van den Ned. Oudheidkundigen Bond in 1900, zijne medewerking aan
de Stellingen van dien Bond, 1912 en 1913, en aan de brochure over
museumbeheer in 1918.
Van de Rijkscommissie voor de beschrijving van monumenten maakte
Mr. Muller van het begin af deel uit en aan de Provinciale archeologische
commissie nam hij bij de oprichting een werkzaam deel. Voor de Rijks-
0 O.a. bfj de uitgave der teekeningen van P. Saenredam van de Utrechtsche
kerken bewerkt door dr. C. Hoestede de öroot. 1899.