86 geweest in een tijd van anderhalf jaar het gedesorganiseerde Bossche rijks archief in de groote lijnen te hebben gereorganiseerd en wanneer thans met voldoening mag worden geconstateerd, dat een definitieve ordening ook van dit archiefdepöt aan de orde is, dan komt bovenal aan Mr. Muller de lof toe dezen nieuwen staat van zaken te hebben mogelijk gemaakt. Assen, November 1918. B. M. DE JONGE VAN ELLEMEET. Niet zelden vraagt men mij mijne meening omtrent het beheer, dat Dr. Mr. S. Muller tijdens de afwikkeling der „zaak Ebell" gedurende de jaren 1912 tot 1914 over het Noordbrabantsche Rijksarchiefdepot ge voerd heeft, en telkens blijkt mij, dat men daaromtrent in velerlei kringen verkeerde of hoogstens slechts onvolkomene inzichten heeft. Soms haalt men met een lichte zucht naar sensatie van een adminis tratief wanbeleid op, dat ten bureele zou geheerscht hebben, ja zelfs van een onrechtmatig gebruik van 's lands gelden, waaraan door den nieuwen koers paal en perk zou gesteld zijn. leder, die het bedoelde proces on bevooroordeeld gevolgd heeft, weet wel beter: dat hier van niet de minste onrechtvaardigheid sprake is geweest en dat Mr. Ebell het slachtoffer eener ignobele machinatie is geworden. Doorgaans weet men te vertellen, dat er vroeger ten Rijksarchieve zoo uiterst weinig gewerkt werd en wil men Mr. Muller de eer geven, hierin verandering gebracht te hebben. Weder eene ongegronde bewering, indien aldus uitgesproken, ten hoogste grievend voor de voorgaande be heerders en door Mr. Muller in zijne jaarverslagen voldoende weerlegd. Moet diens verdienste in dit opzicht omschreven worden, dan bestaat zij daarin, dat hij de te hoog mikkende plannen van het Bossche archiefper- soneel in practischer banen heeft geleid. Anderen weder meenen, dat het beheer van Mr. Muller daarom moet geprezen worden, omdat hij aan eenen toestand van chaotische verwarring ten archieve een einde zoude gemaakt hebben. Toegegeven, dat er ver warring bestond, dat de ambtelijke correspondentie niet uniform ingericht was, dat de archiefstukken niet steeds juist geplaatst waren, dan nog komt het mij voor, dat zijne verdienste moeilijk met zulke kleine maat kan ge meten worden. Neen, de aard dier verdienste is van een hoogere orde: dat Mr. Muller namelijk het inzicht en de kracht gehad heeft het tijdperk van groei, den kindertijd laat ik zeggen, van het Bossche Rijksarchief, die on matig gerekt was, af te sluiten, dat hij daarop de fondsen tot een geheel heeft gegroepeerd, dat hij vervolgens de systematische beschrijving der stukken, die te lang was uitgesteld en te weinig planmatig was geschied, 87 heeft aangevat, dat hij tenslotte een werkplan heeft opgesteld, dat nog jarenlang als richtsnoer zal kunnen dienen. Ik wil toegeven, dat hij beter met een toestand, die tot sleur dreigde te worden, kon breken dan zij, die daarin opgegroeid waren, maar daartegen over staat, dat om zoo snel het bedenkelijke van dien toestand, ontdaan van bijkomstigheden, te vatten, om een zoo wijd vergezicht te openen, om in zoo korten tijd en in die mate het stempel zijner persoonlijkheid op het Bossche Rijksarchief te drukken, slechts aan een geniaal man gegeven is, die niet alleen met de archiefpraktijk is vertrouwd, maar daarenboven een frisch inzicht der maatschappelijke behoeften heeft behouden, tot wier bevrediging ook de archieven dienstig moeten zijn. s-Hertogenbosch, November 1918. J. P. W. A. SMIT. Dr. Mr. S. Muller Fz. en het Archievenblad. Mijne persoonlijke kennismaking met Mr. Muller had tot aanleiding de voorbereiding eener publicatie van rechtsbronnen, waarvoor hij mij nuttige wenken gaf, welke hij mij mede niet onthield toen ik mijn eersten archiefinventaris had te bewerken. Ook naderhand mocht ik meermalen zijn raad en steun ontvangen, die ik in dankbare herinnering zal houden. In de laatste jaren bracht de redactie van het Nederlandsch Archievenblad mij geregeld met Mr. Muller in briefwisseling, en ik kreeg daardoor de gelegenheid zijne groote verdienste ten opzichte van dit orgaan van de vereeniging van archivarissen in Nederland nog meer te leeren waardeeren. Zoolang dit tijdschrift bestaat, is er geen jaargang verschenen, zonder een of meer bijdragen van zijne hand. De bedoelingen, die de oprichters der Vereeniging met het uitgeven van gedrukte mededeelingen hebben gehad, welke men omschreven kan vinden in den eersten jaargang, zijn niet door Mr. Muller mede geformuleerd. Misschien zou hij wel alle punten op het programma van het eerste bestuur der Vereeniging hebben kunnen onderschrijven, maar vermoedelijk zou hij de volgorde eenigszins anders hebben gewenscht. Eene gedachtenwisseling over de inrichting van inventarissen, welke op het programma vrij laat vermeld staat, heeft hij reeds in den eersten jaargang in het openbaar ingeleid, en de ver dediging van het hoofdbeginsel van archiefordening heeft in den eersten tijd den voornaamsten inhoud van zijne artikelen in ons orgaan uitgemaakt. Niet alleen voerde hij de zakelijke argumenten voor dit beginsel aan, maar ook wees hij op geestverwanten in Duitschland, Zwitserland en Italië, door wier onderlinge overeenstemming in inzichten de algemeene toepasse lijkheid er van bleek te worden bevestigd. Met de oratie Pro domo, waarmede Mr. Muller de derde jaarver-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1918 | | pagina 7