82 „Iijkste bescheiden zijn thans niet meer het vermeend eigendom van ver schillende Collegiën, die, jaloersch op die bezitting, dezelve voor het oog „van eiken anderen verborgen hielden, en trotsch waren op een voorraad, „die nutteloos onder het stof verschoolen lag. - Die voorraad is het „eigendom geworden der geheele Natie, en zoude het dan niet „meer dan tijd worden, dat ten nutte dier Natie daar van gebruik wierde „gemaakt (H. van Roijen. Besluiten der Eerste Kamer, 22 december 1800, blz. 907.) „Ijlings vinde ik mij, en boven mijne verdiensten, verplaatst in een „onoverzigtbaar en, voorheen, niet betreeden veld van, „ondanks 't geweld der eeuwen, aan den tand des tijds nog ontkoomene „staatsstukken,maar waarin ik egter, zonder de voet- Stappen van eenigen voorganger te mogen ontdekken, „het spoor moetende zoeken en den weg baan en, „natuurlijk een geruimen tijd zal behoeven, alvoorens ik mij, zo naauw „als voorheen, tot den juisten stond der uitgaave van eenig werk zal „kunnen verbinden, (Mr. H. van Wijn. Huiszittend leeven. I, 3, 1802. Voorberigt.) Dr. R. C. Bakhuizen van den Brink (1851 1865). „Waar alle gelegenheden tot onderzoek worden opengesteld, waar „ons meer dan ooit de taak voorgeschreven is, den schat, aan o"nze „zorg toevertrouwd, voor allen bruikbaar en het gebruik voor „allen uitlokkend te maken, daar hebben wij, bij menige ervaring „hoezeer dat voorregt door sommigen wordt gewaardeerd, ook herhaal delijk de teleurstelling ondervonden, dat de meerderheid zich met de „bevochten leus van openbaarheid en toegankelijkheid „tevreden stelt, maar dat het in praktijk brengen dier leuze door den man „aan zijnen naaste wordt overgelaten." (Dr. R. C. Bakhuizen van den Brink c.s. Het Nederlandsch Rijksarchief. 1857. Inleiding.) Dr. mr. S. Muller Fz. (1879 „Want inderdaad, de zaak wekt mijne ernstige bekommering. Na tuurlijk verwacht ik niet, dat allen over eene zoo belangrijke zaak zullen „denken juist als ik; het ware al te aanmatigend om zelfs te hopen, dat „uniformiteit te verkrijgen ware volgens het door mij gegevene recept. „Maar dat wij tot uniformiteit moeten komen, uniformiteit „althans in hoofdzaken en in zekere praktische quaestiën van vorm, staat bij mij vast." (Mr. S. Muller Fz. De inrichting onzer archief-inventarissen. Ned. Archievenblad II, 1892/3, blz. 44). „Mijn betoog vond in de korte discussie, die volgde, in hoofdzaak 83 „instemming bij een ander lid van het bestuur mr. Bondam, die ten dezen „niet eenstemmig met zijnen ambtgenoot bleek te denken, en mijne denk beelden volkomen juist weergaf door te verlangen, dat in de opvolgende „vergaderingen onzer vereeniging successivelijk verschillende bepaald „geformuleerde stellingen door het bestuur aan de orde gesteld en na „discussie vastgesteld zouden worden, ten einde zoo langzamerhand tot „een programma van de vereeniging te komen. Ook ik had daaraan „gedachtik had mij zelfs als een verwijderd ideaal voor- „gesteld, dat uit deze in bepaalde orde gebrachte uit spraken van de meerderheid eenmaal van zelf een hand- „leiding voor den archivaris zou kunnen groeien." (Mr. S. Muller Fz. Het hoofdbeginsel voor de ordening van archieven. Ned. Archievenblad II, 1893/4, blz, 11.) Eigenlijk dus vier namen. Maar al moge men den naam Van Roijen niet verzwijgen, omdat zijn voorstel in. de Eerste Kamer het werk van Van Wijn op bijzondere wijze belicht, Van Wijn is toch de man geweest die met de ontginning van het „onoverzichtbaar en onbetreden" veld begonBakhuizen zorgde dat het gereed kwam voor den bouwaan Muller komt de eer toe de werkwijze bij de bebouwing te hebben voor gesteld. Wil men een ander beeld, echter evenmin als het vorige in alle opzichten juist: Van Wijn legde de grondslagen en verzamelde de bouw stoffen, Bakhuizen trok het gebouw op en voltooide het uitwendig, Muller stelde het plan voor de inwendige inrichting voor, en door zijn toedoen werd het ook vastgesteld. Als oudste der jongeren die in 1898 dadelijk de Handleiding tot mijn beschikking vond, die niet meegemaakt heeft dien vreedzamen strijd, die aan de totstandkoming voorafging, die terstond duidelijk en klaar zag, wat zijn taak zou zijn, heb ik gemeend hier ter plaatse ook een woord te mogen zeggen. Voor ons is alles veel eenvoudiger dan voor de pioniers die hun werk van 1878 tot 1898 moesten verrichten: wij hebben een gids, een volstrekt betrouwbaren gidsZeker mogen wij niet ver zwijgen het aandeel dat de medewerkers van Muller aan de samenstelling van de Handleiding hebben gehad, maar zonder aan de waarde van dat aandeel te kort te doen, moge gezegd worden dat Muller hier de inspi ratie heeft gegeven. Aan Feith en Fruin komt de eer, dat zij het hoofd beginsel, door Muller gesteld, met hem grondig hebben verwerkt en uit gewerkt, zóó, dat reeds in lö98 het verwijdeid ideaal van 1893 een stevige werkelijkheid was geworden. Daarvoor moeten wij jongeren dankbaar zijn EBELL.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1918 | | pagina 5