80 gaven, regestenverzamelingen, artikelen in rechtshistorische en historische periodieken, in de Gids, Onze eeuw en dergelijke en wat niet al. Men behoeft het bibliografisch overzicht van zijne geschriften van Corn, de Leur maar in te zien, om zich van Muller's groote veelzijdigheid te overtuigen. Zijne, laat ik zeggen, historische vakstudiën behooren tot het degelijkste, dat den vaklieden ter beschikking staat, en vele van zijne andere opstellen mogen wij zonder twijfel rekenen tot het beste en aangenaamste voor de leestafel van de beschaafde Nederlanders. Wat is er wel, dat hem tot dat alles heeft gedreven en in staat gesteld Nu ja, een aantal goede eigenschappen natuurlijk, die het banaal zou zijn, te noemen. Maar op drie eigenschappen mogen wij wel in het bijzonder wijzen. Vooreerst de rusteloosheid van zijn geest in goeden zin; hij kan niet ledig zijn, hij moet bezig wezen, plannen maken, volvoeren. Zij die, zooals men wel zegt, het talent hebben, in het vuur te kijken en met hun hond te spelen, kunnen beste brave menschen zijn, heel knappe menschen zelfs, maar veel geven, doen zij nooit, want ik hoorde hit Goudsmit eens zea§en nietsdoen is de gevaarlijkste hartstocht Nu, van dien hartstocht is Muller zoo vrij, als een goede hardlooper van de jicht. In de tweede plaats, Muller heeft warme liefde voor de wetenschap, of ik wil op het voetspoor van Hartman in zijne openingsrede nog liever zeggenhij heeft er zoo'n plezier in. En in de derde plaats, Muller is zoo helderziend. Hij kent de middel eeuwen zoo, en heeft zoo'n voorstellingsvermogen, dat hij, als men hem maar een brokje toont, het geheele beeld ziet, waai van het een deel is. Ik mag met die groote gave wel eene kleinere vergelijken. Men kent die prentjes met zoek het meisje, zoek den generaal, of zoo iets. Er zijn kijkers, die het dadelijk opgeven, anderen, die het eindelijk vinden, na lang draaien en keeren, zeer enkelen, die het dadelijk zien. Of eene andere vergelijking; ik herinner mij een geestig teekenaar, die ons verzocht, op een velletje papier, door punten aan te duiden, waar de mond en de handen van een te schetsen persoon moesten komen, en dan dadelijk zeio, dat is een hardrijder, of een man met kiespijn, of een dominé, of een tamboer, en het ons door de schets bewees. Welnu, zooals die vlugge kijker en die teekenaar staat Muller tegenover historische gegevens; uit enkele brokjes herkent hij met scherpen blik het geheel. Als wij ons na het lezen van een zijner schetsen rekenschap geven van zijn materiaal, dan staan wij somtijds verstomd over de beperktheid hiervan er bestaat dan inderdaad niet meer en over het feit, dat hij toch over de juistheid van zijn beeld bij ons geen zweem van twijfel heeft overgelaten. Als wij nagaan, waaronder Muller alzoo zijn schouders heeft gezet, dan valt ons oog mee het eerst op de Vereeniging tot uitgaaf der bronnen 81 van het oudvaderlandsche recht. Van dit bestuur is Muller de eerste secretaris geweest, en hij is nu sinds jaren voorzitter, of ik zou eigenlijk wel zoo lief zeggen: hij is dit bestuur (den ijverigen secretaris niet te na gesproken)voor de overigen is het bestuurslidmaatschap een volkomen sinecuur. Muller bereidt alle besluiten en maatregelen zoo goed voor, dat wij anderen nooit beter kunnen doen, dan ons bij hem aansluiten. En hoeveel uitgaven in de werken der vereeniging hebben wij niet aan hem te danken. Al dadelijk een van de eerste, de Middeleeuwsche rechtsbronnen der stad Utrecht, een model. De vereeniging stelt aan de uitgevers den eisch, dat zij duidelijk rekenschap geven van het materiaal, dat zij voor de uigave hebben gebruiktmeer niet. Maar zij is hun zeer dankbaar, als zij meer geven, registers, vergelijkende tabellen, aanteeke- ningen, of meer nog. Voorbeelden wekken en Muller heeft al dadelijk het beste voorbeeld gegeven, dat te geven viel, door het glossarium op deze rechtsbronnen, en vooral door de inleiding hierop. Hij heeft daarin op grond van die bronnen, die hij zich blijkbaar ten volle eigen had gemaakt, de ontwikkeling beschreven van bestuur en rechts- oefening in de stad Utrecht op eene wijze, die de bewondering heeft ge wekt van alle tot oordeelen bevoegden. Nog twee groote uitgaven in de werken der vereeniging volgden, Wstinc en de Rechtsbronnen van den Dom, en een aantal kleinere zijn door de Verslagen en Mededeelingen verspreidal die uitgaven altijd met pittige inleidingen. En hoe de uitgaven zelve verzorgd zijn, om daar over een oordeel te vellen, behoeven wij slechts te zien, hoe ongenadig Muller kan oordeelen over slechte uitgaven b.v. over die van Mat- thaeus, Versl. rbr. I, 57 en te weten dat hij voor zich zeiven vooral niet minder streng is, dan voor anderen. Zoo zou men over de verdiensten van Muller kunnen doorpraten, en men zou lust hebben, het te doen. De slotsom zou altijd weer dezelfde zijn: Muller heeft zich in de veertig jaren, die achter hem liggen, doen kennen als een ideale archivaris; hij kent zijn archief door en door, hij heeft het lief, hij weet het te gebruiken en gebruikt het tot ons meeste nut en genoegen. Wij danken hem. Leiden8 November 1918. FOCKEMA ANDREAc. Drie namen. Van WijnBakhuizen van den Brink—Muller. Mr. H. VAN Wijn (1802-1831) „Alle die chartres, en een onnoemlijken voorraad van de voortreffe- De jaartallen duiden op den tijd, dat zij op het archiefwezen hun invloed hebben uitgeoefend. De spatieering in de aanhalingen is van mij.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1918 | | pagina 4