158
Leeuwarden. Het archiefdepót bleef, nu de centrale ver
warming wegens gebrek aan brandstoffen niet werd gebruikt, onver
warmd, maar vertoonde geen sporen van vocht.
Leiden. Door het gebrek aan kolen voor de centrale ver
warming moest het archiefgebouw van 19 Februari2 April gesloten
blijven. Er konden echter maatregelen genomen worden, dat de
werkzaamheden van de verschillende ambtenaren onafgebroken werden
voortgezet.
Middelburg. Na 21 Februari en gedurende den winter werd
wegens den kolennood slechts eenmaal per week op het bureau gestookt.
Nijmegen. Wegens de heerschende schaarschte van brandstoffen
werd de leeskamer in de afgeloopen wintermaanden niet verwarmd en
vonden bezoekers een plaats in het verwarmde bureau van den archivaris.
Rotterdam. Ter bezuiniging op het gebruik van brandstoffen
heeft de archivaris zijn kamer in het begin van Februari ontruimd en
zijn intrek genomen in de kamer van de adjunct-archi/arisin October
zijn de gashaarden in laatstgenoemde kamer, in de studiezaal en in
de binderij door kolenkachels vervangen, terwijl in deze lokalen pas
1 November met stoken is begonnen.
De centrale verwarming in het archiefdepöt, die in het voorjaar
van 17 Februari tot 5 Maart onderbroken werd, is reeds 17 Maart
geheel buiten werking gesteld en ook in den herfst niet meer aangelegd.
Het archief is echter, in tegenstelling met tal van Rijks- en Gemeente
archieven, onafgebroken voor het publiek geopend gebleven.
Schiedam. Hoewel de beschikbaar gestelde hoeveelheid brand
stoffen niet zoo groot is geweest als in vorige jaren, werd in den
winter van vocht geen hinder ondervonden.
Utrecht. Hoewel de kolennood zich ook hier natuurlijk deed
gevoelen, is het toch onnoodig gebleken de bureaux te sluiten.
W. MOLL.
Boekbespreking.
Het Oud archief der stad Steenwijk. Bijlage IV van „het Rijksarchief
wezen in het Algemeen" in de Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven
1917 XL, 1., 's-Gravenhage 1918.
Ook het oude stedeke Steenwijk heeft thans een uitvoerigen inventaris
verkregen van zijn oud-archief, met groote nauwkeurigheid bewerkt door
den heer P. Berends, commies aan het Algemeen Rijksarchief. Het is te
bejammeren, dat, ofschoon Steenwijk reeds in de dertiende eeuw een niet
onbeteekenend plaatsje was, van zijn middeleeuwsch archief niets is over
gebleven. Wat daarvan de oorzaak is, herinnert de heer Berends ons in
159
het begin zijner Inleiding: in November 1523 werd de stad door de
Gelderschen, bijgestaan door de Zwollenaren, ingenomen en totaal ver
woest de inwoners werden gedood of verjaagd, de huizen en andere
gebouwen werden verbrand, en zoo werd ook het geheele stadsarchief
vernietigd. Letterlijk niets is thans bewaard. Tot de zorgen van het, na
de weldra gevolgde verdrijving der vijanden opgetreden, nieuwe stads
bestuur behoorde dan ook het vastleggen van de oude stadsrechten in
een „Stadtboick, heurder rechten, statuten ader plebisciten", dat omstreeks
1540 werd samengesteld, door mr. A. Telting is uitgegeven en door den
heer Berends in een artikel in den 25sten jaargang van het Nederlandsch
Archievenblad werd besproken. De oorspronkelijke stadsprivilegiebrief kon
er echter niet in worden opgenomen, terwijl de bevestiging daarvan door
den Utrechtschen bisschop Jan van Diest uit 1327, slechts bewaard is
gebleven in den vorm van een afschrift in een register, dat omstreeks 1650
werd samengesteld. De aan den Inventaris toegevoegde Regestenlijst be
schrijft dan ook niet meer dan zeven oorkonden van vóór 1523, en daarbij
zijn slechts twee oorspronkelijke stukkeneen rentebrief uit 1 506, ten laste
van de Sint-CIemenskerk, die natuurlijk tijdens de verwoesting in handen
van de renteheffers was en eerst in 1618 aan de kerk werd geschonken,
en een kwijtscheldingsbrief wegens doodslag, uit 1511, die vermoedelijk
door den gelukkigen bezitter om een of andere reden later ter secretarie
is gedeponeerd. Zoo volkomen is het middeleeuwsch archief van Steenwijk
vernietigd.
Wat thans als „oud-archief", loopende tot 1813, is bewaard, werd
door den heer Berends in 606 nummers geinventariseerd in een boekdeel
van 285 bladzijden. Aan den inventaris gaat eene uitvoerige Inleiding
vooraf, waarin de samensteller zijnen lezers eerst een blik gunt op de
Bestuursinrichting der stad en vooral die uit den Franschen tijd uitvoerig
schetst. Vervolgens wordt de geschiedenis van het archief behandeld, die
niet bepaald opwekkend is. De 17e-eeuwsche secretarissen schijnen hun
taak met behoorlijke zorg te hebben vervuld omstreeks 1645 heeft ver
moedelijk eene ordening en beschrijving van het archief plaats gehad, en
tot in het begin der 18e eeuw werd deze orde vrij goed bewaard. Doch
in de 18e eeuw klaagt bijna iedere nieuwe secretaris over de „confusie",
door zijn voorganger achtergelaten! In 1785 werd eindelijk een nieuwe
inventaris aangelegd. De lijdensgeschiedenis van het archief was echter
daarmede niet ten einde. „De voortdurende slordige bewaring en de ver
plaatsingen" zoo zegt de heer Berends „hadden ten gevolge, dat een
groot gedeelte, met name de dossiers, los en verward geraakte, hetgeen
nog verergerde, toen later belangstellende personen vergunning kregen,
om er nasporingen in te doen. Zij zochten stukken over hetzelfde onder
werp bijeen en voorzagen ze van opschriften. In het bijzonder trokken