140
het Rijks-archief te 's Oravenhage geplaatst werd, archivarius te vervangen
door archivaris. Inderdaad wordt archivaris reeds gelezen in de concept
archiefwet, die Bakhuizen na het overlijden van De Jonoe en voor zijn
aanstelling als hoofd van het Rijks-archief (20 Jan. 1854) in gemeenschap
met mr. Kappeyne heeft opgemaakt.
Gaandeweg is sedert de archivarius verdrongen door den archivaris,
ook bij de gemeente-archieven. Dr. P. Scheltema werd nog benoemd tot
„archivarius of chartermeester" van Amsterdam (7 April 1848); zoo ook
is mr. j. Soutendam te Delft aangesteld tot archivarius (11 October 1859).
Tusschen beide jaren viel de aanstelling van Rammelman Elsevier als we
tenschappelijk ambtenaar te Leiden, in de Raadsnotulen van 29 Maart 1855
als archivaris aangeduid, en van mr. A. J. Enschedé als archivaris van
Haarlem (7 April 1857), de eersten, voor zoo ver ik weet, die na Bak
huizen officieel aldus betiteld zijn geworden.
Nieuwe woorden passen bij nieuwe begrippenbij oude zaken zijn
oude termen op hun plaats. Een archief is een levend organisme van
oude bescheiden, die het nu moeten belichten. Daar is dus zoowel het
oude als het nieuwe van pas. Even als de archivaris als modern mensch,
en even als de historicus de plicht heeft het nieuwe uit het verleden te
verklaren, zoo weerkaatst zijn bestaan zich in zijn titel, in zijn archivaris
zijn, een oud woord in nieuwen vorm.
Archief heeft nog een andere beteekenis als een geordende verzameling
van retroacta. Blijkbaar is in het begin der vorige eeuw opgekomen het
onjuiste denkbeeld, dat een archief zou zijn een verzameling antiquiteiten
of een collectie stoffige, muffe papieren. Analoog aan dien gedachtegang
werd een verzameling wetenschappelijke verhandelingen in boekvorm een
archief, zoo iets als een magazijn, een maandwerk, dat Weiland en Landré
in 1825 omschreven als „ten aanzien van het vak of de vakken van weten
schap, welke het zich ten doel stelt, een voorraadplaats, waarin al wat tot
verderen opbouw kan strekken, ten aanstaande gebruike opgelegd of be
waard wordt". In dien zin heb ik het woord het eerst aangetroffen op
den titel van het Archief voor vaderlandsche en inzonderheid vriessche
geschiedenis, oudheid- en taalkunde van Visser en Amersfoordt, waarvan
het eerste stuk in Mei 1824 door G. T. N. Suringar te Leeuwarden ver
zonden werd. In den loop der negentiende eeuw zijn archief en magazijn
als woorden van ongeveer gelijke beteekenis in zwang gekomenmaar
toch geloof ik, dat in beginsel het woord archief een hoogeren zin heeft
dan magazijn. In een magazijn zie ik meer een verzamelwerk van bijdragen
en verhandelingen, in een archief meer een reeks oorspronkelijke bescheiden
met inleiding en noten toegelicht.
Dit echter behoeft hier nauwelijks gezegd te worden, dat aan het hoofd
van zulk een archief geen archivaris, maar een redacteur of redactie staat.
141
Curiositeitshalve worde hier nog vermeld een nieuw woord van archief
afgeleid. Het Leven van 17 December j.l. (blz. 2416) beeldt een gebeur
tenis af, die zij aldus „voor de geschiedenis fotografisch archiveeren mocht",
d.w.z. vastleggen, vasthouden, bewaren.
J. W. ENSCHEDÉ.
Naar aanleiding van Wexalia Terschelling. Het eerst
komt de naam Wexalia voor in de lijst der kerken in Westergo (Rechtsbr.
W. W. VIII 2e reeks 350), een der bronnen voor de kennis van de indee
ling van het bisdom Utrecht, door Mr. S. Muller Hzn. uitgegeven en geda
teerd uit het derde kwartaal der 13e eeuw; dat Wexalia (Woxalia, Uxalia)
is „de echte, oorspronkelijke naam van het eiland ten Oosten van het Flie,
dat later Scelgis, ter Schelling, heette" (Tijdschr. v. Taal en Letterk. 1902
XXI 172), heeft hij in Rechtsbr. W. W. XVII 2e reeks 550 v. v. aange
toond. Doch nu verbaast ons graaf Willem III van Henegouwen-Holland
door in 1322 aan Klays Elfssone de uitoefening van de hooge en lage
jurisdictie op te dragen „over onsen lande van Wexel ende van Scellinghe"
(v. Mieris Chb. II 284). Van Mieris meent daar te moeten lezen: Texel,
doch over dit eiland had de graaf de hooge heerlijkheidsrechten reeds in
1314 afgestaan aan zijn broeder, Jan van Henegouwen. Was Wexel dan
iets anders dan Terschelling?
Nu wordt in de taxenlijst van de kerken in Westergo, d.d. 1482
(Rechtsbr. W. W. VIII 2e reeks 361) de parochie van St. Jan „Scellingum"
genoemd (verg. Rechtbr. Versl. V 98); deze naam was toen gewis al lang
voor het huidige Westerschelling in gebruik, want anderhalve eeuw vroeger
zal graaf Willem onder „Scellinghe" zich ook het westelijk deel hebben voor
gesteld en onder Wexel het overige gebied van het eiland, dat uitgestrekter
was dan thans, daar Suurkerk en Viveporten nog bestonden. De waterwolf
kon daar geducht spoken en de zandhaas om de fauna-beeldspraak vol
te houden niet mindermaar van eene scheiding, ook maar tijdelijk,
door watervloed of verstuiving, tusschen een oostelijk en een westelijk
deel van het eiland, bleek mij niets. De graaf, juist in die dagen er op
uit om zijn gezag uit te breiden bij de zeegaten (v. Mieris I. c.), moet
zich hebben vergist in de kaart van het land.
Maar uit die vergissing, het afzonderlijk noemen van Wexel naast
Scellinghe, blijkt, hoezeer toen Westerschelling door de gunstige ligging
aan het Vlie overwicht verkreeg op het eiland. Dit was anders geweest.
„Hornensis ecclesia conspicua inter alias erat ac decani sedes", leest men
in Hist. Ep. Leov. 101, en in Oudh. en Gest. v. Vriesl. (II 141) wordt
van het eiland ook alleen de parochie van St. Nicolaas Hoorn genoemd
dat verder in 1296 een bisschop van Riga vertoefde „apud sanctum Nycolaum
in Schelinghe" (Cart. v. St. Odulf, R. A. Friesland, verg. Colmjon Reg.