J 34 hen, die meer dan anderen den arbeid niet schuwen, zullen er ook zijn, die zich het offer van het beperkte pensioen in plaats van het volle salaris vvilh n getroosten, om des te intensiever op ander gebied werkzaam te zijn. En laten er dan enkelen van profiteeren, die eene vroegere pensioneering alleen zoeken, omdat zij den arbeid schuwen, dan zal dat verlies voor ons corps zeker niet van beteekenis zijn. Hoe eerder de werkschuwers den archiefdienst verlaten, hoe beter voor den dienst. De vervanging door betere krachten is niet te duur gekocht met een klein pensioentje na 30 jaren dienst. Er zullen er steeds zijn, die in inventariseeren alleen hun roeping voelen. Laat hen daarmee doorgaan, indien zij er lust in hebbendoch dwing niet anderen, na jaren van toewijding aan den dienst, tot de keuze van aanblijven tegen hun zin öf verlies van pensioen. Dan kweekt men arbeidschuwen in den dienst of bevordert men, dat de betere elementen de bevrediging door eigen studie zoeken in bureautijd, dus ten koste van Staat of Gemeente. J. C. OVERVOORDE. De rechterlijke archieven in Groningen. Het stuk van mr. De Bi.écouRT onder bovenstaanden titel in de voor vorige aflevering van dit tijdschrift bestaat uit 2 deelen 1. een protest tegen hetgeen ik in mijn jaarverslag over 1914 in i opmerkte over de rechterlijke archieven in het Oldambt; 2. een wensch tot publicatie van inventarissen. Ik zal zoo zakelijk mogelijk antwoorden. In 1914 had ik alleen te maken met het Oldambt (Veendam); ik bepaalde mij er dus toe, protocollen uit die streek te bespreken. Een even later meer uitgebreid onderzoek deed gelijke ervaring opdoen voor andere strekendoch dit kon ik natuurlijk niet vaststellen, voordat ik de zekerheid daaromtrent had verkregen. Ten onrechte wekt mr. de Bl6court den indruk, dat de toestand in de provincie Groningen gelijk was aan die in Holland en Utrecht en elders. Dit was niet zoo. Wij hebben in dezen natuurlijk niet te maken met placaten maar met de praktijk. En nu was het in Groningen regel, dat het forum rei sitae niet behoefde en dan ook onophoudelijk niet werd - gevolgd; daarentegen was dit elders als het in de praktijk al voor kwam, waarvan ik geen bewijs vond zeker hooge uitzondering. Mijn voorgangers zullen het wel hebben geweten; zeker, dat zal wel. Maar als de bewerker van den Inventaris der rechterlijke archieven geweten Mijn ervaring in dezen strekt zich vooral uit over Drente, Gelderland, Hol land, Overijsel en Utrecht. 135 had, dat deze Groninger toestand lijnrecht tegenover die in de overige provinciën stond, zou hij het dan niet in dien inventaris hebben vermeld? Dit had hij immers moeten doen om de gebruikers te waarschuwen. Mr. H. O. Feith Sr. roert de zaak aan op de door mr. de Bl6court aangehaalde plaats (Beklemregt II blz. 479). Hij zegt daar evenwel méér dan mr. De BLécouRT mededeelt, en laat nl. op de door dezen geciteerde woorden na een kommapunt volgen: „doch of de geestelijken in „de dorpen wel zulk een uitgebreid regt hebben gehad, zou „ik niet durven bepalen". Deze woorden had mr. de BLécouRT niet mogen weglaten. Immers men weet, er is juist ten opzichte van het door mij besproken Oldambt kwestie van die geestelijken in de dorpen. Mr. Feith vermeldt ook niet het verlijden van overdrachtsacten voor Omlander e.a. richters met betrekking tot onroerend goed in de stad Groningen. Toch kwam ook dit gedurig voor. De plaats in mr. de BLécouRT 's eigen boek (Stadsmeierrecht, blz. 78) zal velen ontgaan. Zij staat midden in noot 3. Mr. De BLécouRT spreekt daar van overdrachtsacten van de beklemming van stadsveengronden en zegt, dat „deze actën niét voor den ambtman behoefden te worden gepas seerd". Evenals bij Feith is ook bij De BLécouRT de mededeeling uit te breiden. De provinciale en stedelijke besturen hadden deze ongewenschte me thode door bevelen kunnen bestrijden. Zij deden het nietvandaar dat het kwaad kon blijven bestaan. En nu mr. De BLécouRT's wenschen. Inventarissen zullen er komen, zoodra dit mogelijk is. Zoolang het niet kan, druk ik ze niet. Met dit korte woord zou ik kunnen volstaan. Men weet voldoende, wat men aan mij heeft. Toch wil ik gaarne doen zien, dat publicatie nu geheel voorbarig zou zijn. In de eerste helft der vorige eeuw zijn de archieven ter provinciale archievenkamer met zeldzame voortvarenheid en nauwgezetheid chronologisch geordend. Dat wil zeggen, dat niet alleen alle losse stukken op die wijze werden behandeld, doch ook de dossiers uiteengenomen en de stukken daarvan op datum gelegdook met de daarvoor vatbare serieën was dit het geval. Later opgenomen archieven werden op dezelfde wijze gedisse- keerd en vermengd met wat aanwezig was. Zoo was 't een amalgama geworden, waaruit de archieven slechts met zeer groote moeite kunnen worden hersteld. Mijn voorganger had hieraan reeds de hand geslagen. In 1913 en '14 heb ik toen, voor zooveel doenlijk was, de verschillende archieven van elkaar afgescheiden en doen afscheiden. De beschrijving is ten deele gereed, maar voor een groot deelte doen. Eerst daarna En wel speciaal wat betreft de archieven der stad Groningen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1918 | | pagina 31