132 Wij waardeeren het gevoelen van Mr. Muller, ook daar, waar het van het onze afwijkt, doch vragen ook gelijke waardeering voor een ander inzicht, ook al vereenigt Mr. Muller zich niet daarmede. En dit te meer in een officieele rededeze wordt gedrukt en tevoren ernstig overwogen. Het is geen ondoordachte uiting in het debat, waaraan later slechts voorbij gaande waarde wordt toegekend. Tegenover de woorden van Mr. Muller te zwijgen, zoude eene instemming kunnen schijnen en ik acht mij daarom tot een kort protest verplicht, waarbij ik rekening hoop te houden met de beperkte ruimte, welke ik hiervoor van de redactie mag vragen Vooreerst stelt Mr. Muller het voor, alsof een pensioen werd gevraagd, „ik meen reeds op den leeftijd van 50 jaar" (blz. 12), en meent hij met nadruk te moeten zeggen, dat dit niet het gevoelen der leden van de Vereeniging weergeeft, die niet den indruk willen vestigen, „dat zij meer dan anderen den arbeid schuwen". Nu is het punt in geschil nimmer aan het oordeel der vereeniging onderworpen en kan de spreker dus alleen zeggen, dat het zijne meening niet weergeeft, of van eenige leden, met wien hij er toevallig over sprak; doch hoe de Ver eeniging zoude beslissen na een zakelijk debat, is hem evenzeer onbekend als mij. Belangrijker is, dat, waar door ons nooit sprake was van een verplicht pensioen, dit door den spreker eenigszins zoo wordt voorgesteld door te spreken van een leeftijd, waarop hij „pensioen behoorde te genieten", en dat de leeftijdsgrens, door ons op 55 [aren gesteld, door hem op 50 word gebracht. Op 50 jaar heeft in Nederland ongeveer niemand recht op pensioen, doch een pensioen op 55 jaar, na het noodige aantal dienstjaren, wordt door den wetgever zelf wenschelijk geacht voor bepaalde groepen van ambtenaren. Ons streven is dan ook slechts om voor de archivarissen dezelfde voorrechten te verkrijgen, die aan bepaalde ambtenaren reeds worden toegekend en die bij de nieuwe regeling tot meer groepen zullen worden uitgebreid. Daarbij wenschen wij niet eene verplichte pensioeneering op 55 jaar, maar de bevoegdheid, om dan den dienst te verlaten zonder opoffering van het evenredig pensioen, waarvoor jaren is gestort. Aan Rijk en Gemeente geven wij daartegenover gaarne de bevoegdheid, om den archivaris boven 55 jaar te ontslaan, indien hij minder geschikt blijkt voor Ook op andere punten was Mr. Muller in zijne rede minder gelukkig, gelijk reeds door Mr. Fruin werd aangetoond. De combinatie van Rijks- en Gemeente archivaris acht ik bij een belangrijk Gemeente-archief ook in het belang der Gemeente ongewenscht De wat banale verwijzing naar het archivarissenbloed, dat Dr. (Jnger in de aderen heeft, had ook achterwege kunnen blijven, als Mr. M. zich beter op de hoogte had gesteld. Dr. Unger volgde de colleges van prof. Fockema Andrew over Oud-Hollandsch Recht en was op diens aanbeveling eenigen tijd als volontair aan het Gemeente-archief te Leiden verbonden. 133 zijne taak. Dit kan slechts in het voordeel zijn van den dienst, want het aanhouden van een halfsleetsch ambtenaar is noch voor hem noch voor den dienst gewenscht. Gewoonlijk zullen de archivarissen op 55 jaar nog niet „op" zijn, en wij hebben er niets tegen, dat zij nog jaren daarna in dienst blijven, indien zij dit wenschen en het Rijk of de Gemeente dat gewenscht acht; doch wij willen vrijheid voor den ambtenaar om na 30-jarigen dienst op 55-jarigen leeftijd zelf te beslissen, of hij zich nog beschikbaar wil stellen of niet. Zeker, hij kan ook nu ontslag nemen en is niet te dwingen om in functie te blijven, doch dan verliest hij ook alle aanspraken op pensioen, waardoor voor velen het onmogelijk of uiterst moeilijk wordt om ontslag te nemen. Voor wie er uit wil, na jaren dienst, is het de keuze tusschen slavernij of geldverlies. Dat is de onbillijkheid en zelfs voor hen, die er niet toe zouden besluiten om reeds vroeg ruimte te maken voor jongere krachten, moet het een onaangenaam gevoel zijn om hunne vrijheid te missen of die slechts te kunnen koopen door opoffering van de verplicht gestorte pensioenbijdragen. Het is wel vriendelijk van den voorzitter, dat hij het vragen van pensioen verbindt aan de uiting, dat zij meer dan anderen den arbeid schuwen; doch zou hij werkelijk meenen, dat daarin het motief lag? Integendeel, wie den arbeid schuwt en slechts op het bureau het hoog- noodige verricht om de zaken loopende te houden, zal gemakkelijk nog eenige jaren voor weinig arbeid het volle salaris opsteken, doch wie met den voorzitter meent, „dat geen intelligent man van beteekenis op den duur kan leven bij inventariseeren alleen" (blz. 22), zal ook naast zijn bureauwerk wel eens aspiraties gevoelen, waarvoor dit werk hem geen tijd laat, tenzij dat hij zijn ambtstijd misbruikt om eigen liefhebberijstudie te beoefenen. In afwijking met Mr. Muller acht ik den archivaris als ambtenaar in de eerste plaats verplicht om de ordening der verzamelingen te behartigen slechts bij uitzondering mag hij zijn ambtstijd gebruiken voor eigen studie, die niet in verband staat met den dienst. Doch juist daardoor zal hij, die in dien geest handelt, dikwijls behoefte gevoelen aan meer tijd voor eigen studie in het hem bij uitstek bekende archief, studie waarvoor echter juist hem de tijd zal ontbreken, omdat de uren, dat het archief geopend is, met zijn ambtstijd samenvallen. En ook daarbuiten ligt een ruim veld van werkzaamheid, waartoe een archivaris zich aangetrokken kan gevoelen, doch waartoe hem de dienst geen vrijheid laat, In dat geval zal hij na jaren van plichtsbetrachting verlangen naar hef uur, dat hij zich daaraan geheel kan wijden, wat slechts te verkrijgen zal zijn door zijne betrekking op te geven. Die lievelingsstudie wil hij doen, vóór dat de omineuse 65 jaar is bereikt, die niet voor ieder nog gepaard gaat met volle arbeidskracht. Juist onder

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1918 | | pagina 30