76
Toch is er naast groote overeenkomst tusschen Bakhuizen van den
Brink en Muller ook groot verschil tusschen beiden op te merken.
Bakhuizen is meer geniaal, Muller meer methodischde eerste was al te
vaak niet te bewegen wat hij onder handen had, af te maken, de tweede
is een noeste werker, wien nooit arbeid te veel isde oudere der twee
steekt als een eenzame reus niet slechts boven zijne tijdgenooten, maar ook
boven een volgend geslacht uit, de jongere heeft eene school gevormd,
die als alle scholen het den meester tracht te verbeteren.
Waarin nu bestaan de groote verdiensten, die Muller zich ten op
zichte van het archiefwezen verworven heeft? Ik zal trachten dit in het
kort uiteen te zetten.
In de eerste plaats dan heeft Muller bij het ordenen der hem toe
vertrouwde archieven consequent het herkomstbeginsel toegepast. Zeker,
hij heeft dat beginsel niet uitgevondenmet voorliefde vertelt hij zelf, dat
hem reeds op de Ecole des chartes het respect des fonds is ingeprent, en
zijn voorganger als provinciaal archivaris dr. Vermeulen heeft hij als aan
hanger van dat beginsel geschetst. Maar zoo lang als het iets anders is
een beginsel als juist te erkennen, iets anders er alle consequenties uit te
trekken en die toe te passen, zoo lang moet Muller als de ware grond
legger van het herkomstbeginsel beschouwd worden. Hij beperkt zich niet
gelijk zijne voorloopers tot het prediken van het beginsel, hij was de eerste
die het, in zijn Catalogus van het archief der gemeente Utrecht, toepaste,
en hij gaf ook den stoot tot en nam een krachtig aandeel aan de totstand
koming der Handleiding, welke, gelijk men heeft opgemerkt, eigenlijk niet
anders is dan een aantal stellingen, die logisch uit het herkomstbeginsel
zijn gededuceerd. Thans wordt dat beginsel hier te lande algemeen als
juist erkend en ook in het buitenland vindt het steeds meer aanhangers.
Heeft Muller zoo aan de archiefinventarissen een geheel ander karakter
gegeven, tevens heeft hij het beginsel verkondigd en ten opzichte van
het archief van het kapittel van St. Pieter, van het bisschoppelijk archief
en van het gemeentearchief van Utrecht toegepast, dat naast den in
ventaris een tweede wegwijzer voor het archief behoort aanwezig te zijn
de regestenlijst. Ook hier heeft Muller voorgangers gehadhij is geenszins
de eerste, die regestenlijsten gemaakt heeft; maar zijne regestenlijsten
onderscheiden zich toch van de vroegerehet zijn regestenlijsten van een
archief. In zijn Programma voor een oorkondenboek heeft hij uiteengezet
wat hem tot het maken van diergelijke regestenlijsten heeft gebracht: zijn
doel was eigenlijk een oorkondenboek van het sticht Utrecht tot stand te
brengen. Wil men, redeneerde hij, alle oorkonden van het sticht kennen,
dan moet men voor elk archief eene lijst van de zich daarin in originali of
afschrift bevindende oorkonden, d. w. z. eene regestenlijst, aanleggen. Het
denkbeeld heeft vruchtdragend gewerkt, en er verschijnt in ons vaderland
77
bijkans geen inventaris, of er is eene regestenlijst der er in berustende
oorkonden aan toegevoegd. Moge ook het doel, waarom het eigenlijk te
doen was, het tot stand brengen van het oorkondenboek, spoedig worden
bereikt! Dat zal, ik ben er zeker van, den jubilaris van heden de grootste
voldoening geven.
In datzelfde Programma, dat ik zoo even noemde, heeft Muller ook
een ander onderwerp aangeroerd, waarover slechts weinigen kunnen mee
praten, ik bedoel de herleiding van de data der oude oorkonden. Ook
in dit opzicht is zijn werk baanbrekend geweest. Hij heeft gebroken met
de tot dusverre gehuldigde leer, dat de oorkonden van vóór ongeveer 1500
per se naar een der oude kerkelijke stijlen waren gedateerd en slechts bij
hooge uitzondering naar den jaarsdagstijl. Zijne leer is juist andersom
de kerkelijke stijlen zijn altijd uitzonderingen gebleven, de groote massa
van het volk heeft altijd den jaarsdagstijl gevolgdneemt men dus een
anderen stijl aan, dan moet men dat bewijzen, hetzij dat de oorkonder in
het algemeen, hetzij dat hij in dit bijzondere geval zich van een der ker
kelijke stijlen bediende. Deze stelling heeft veel tegenspraak gevonden
maar ik houd mij overtuigd, dat, hoe meer men de middeleeuwsche stukken
bestudeert, men des te meer hare juistheid zal moeten erkennen.
En dat Muller nog altijd dezelfde innovator is gebleven, dat heeft hij
nog onlangs getoond. In den bundel Verslagen over 1916 en in zijne
in dat jaar uitgekomen Beschrijving van Utrechtsche stadszegels heeft hij
in het bijzonder zijne aandacht aan de bisschoppelijke en de stedelijke
zegels gewijd en die voor het eerst stelselmatig beschreven, met aanduiding
van den tijd, gedurende welken elk zegelstempel werd gebruikt, en van de
soort van akten, die er mede werden bezegeld. Ik twijfel er niet aan, of
ook dit voorbeeld zal navolging vinden, en ik hoop, dat in eene tweede
editie der Handleiding onder de „verdere beschri jvingsmaatregel en" behalve
aan de regestenlijsten ook aan de stelselmatige zegelbeschrijvingen eene
paragraaf zal worden gewijd.
Ook tot de organisatie van het Nederlandsche archiefwezen heeft
Muller belangrijk bijgedragen. Door de een of andere vergissing behoort
hij niet tot de oprichters van de Vereeniging van Archivarissen; maar hij
is toch al heel spoedig hare voorzitter geworden en met eene korte onder
breking gebleven. De invloed, dien hij daardoor op de ontwikkeling van
ons archiefwezen, niet het minst door zijne jaarlijksche toespraken, geoefend
heeft, is niet gering. Ik zal er hier niet meer van zeggen, omdat dit
onderwerp elders zal worden behandeld; maar wel mag ik er op wijzen,
dat Muller ook vele jaren de niet officieele adviseur der regeering, met
name van den referendaris De Stuers, is geweest. Hij heeft om enkele
belangrijke beslissingen, waarin zijn invloed zichtbaar is geweest, te
noemen gemaakt, dat de rechterlijke archieven voor ondergang zijn