120
De heer Muller en de Commissie voor 's Rijks Geschiedkundige
Publicatiën.
De heer Muller is een man van temperament, die temperament in
anderen waardeeren kan. Hij kan het ongemakkelijk zeggen en lokt dus
soms franke tegenspraak uit. Het bijzondere is dat zijne meening, zij
moge gekwetst hebben, niet blijvend grieft. Zij is daartoe te vrij van alle
kleinheid in bedoeling. Het is een voordeel zulk een man te mogen ont
moeten en soms te moeten bestrijden. Een voordeel voor de zaak die
men gemeenschappelijk dient, immers het is er eene die den heer Muller
innig ter harte gaat en waar hij steeds belangwekkenke zijden aan weet
te ontdekken en aan anderen te toonen. Een voordeel voor de eigen
persoon van zijn medewerkers, immers zij moeten winnen door den
omgang met een oorspronkelijk en warm gevoelend man, die anderen
lastig wezen mag, omdat hij hoog staat boven alle plagerij, en het ook
zichzelven nimmer gemakkelijk gemaakt heeft. Wat hij aanrandt, is het
misschien niet onze sleur, onze onaandoenlijkheid, onze mooipraterij
Eere den man, die oorzaak is dat zijne medemenschen zich gewetensvragen
gaan stellen. Blijkt gij geraakt te zijn op een punt dat u even na aan
het hart liggen mag als den heer Muller het zijne, wees er zeker van
dat gij hem niet verbitteren kunt door den krachtigsten tegenstand.
Aan de bewerking van het Overzicht van de door bron
nenpublicatie aan te vullen leemten der Neder-
landsche geschiedenis heeft de heer Muller een belangrijk aan
deel genomen. Verschillende paragraphen der afdeelingen „Middeleeuwen"
en „Zestiende Eeuw" zijn geheel of in hoofdzaak van zijne hand. Eene
vergadering der Commissie slaat de heer Muller nooit over. Een plan van
uitgave, waarop hij gegronde aanmerkingen meent te hebben laat hij niet
passeeren zonder volhardende pogingen het naar zijn inzicht te verbeteren.
Een inzicht dat altijd dat van een der zake kundige isde heer Muller
toch, voor geen bestuur een gemakkelijk lid, is geen betweter of bemoeial.
Hij onderscheidt tusschen de zaken die hij al, en die hij niet in bijzonder
heden beheerscht. Bij die van de eerste categorie zou het ieder bezuren,
niet met hem te rekenenmen moet op alle punten stevig gewapend zijn,
of gaat licht eene nederlaag tegemoet. Ook bij die van de tweede doet
men onverstandig hem weg te cijferen, doch gaat veilig zoo men aan de
algemeene voorwaarden, die van iemand van zijne oordeelskracht en onaf
hankelijkheid het vertrouwen winnen kunnen, weet te voldoen. De onaf
gebroken belangstelling van een man van zoodanige kennis en karakter
eigenschappen is de onderneming der Rijks Geschiedkundige Publicatiën
van den aanvang af van groot nut geweest. Moge zij het nog lang blijven.
H. T. COLENBRANDER.
121
Een timide Mensch.
„Slechts met de pen in de hand voel ik de noodige zielsrust", zoo
schreef Mr. Muller mij eens, jaren geleden, toen ik hem had willen be
wegen tot het optreden in een openbare vergadering met debat! Die
bekentenis werd voorafgegaan door eene andere, welke hem zichzelf deed
schetsen als een, eigenlijk, „timide mensch". Noch de eene, noch de andere
bekentenis deed mij vreemd aan, maar in hunne concreetheid hebben zij
mij toch den jubilaris, dien ook ik gaarne hier wil komen eeren, beter
doen kennen en in verschillende opzichten beter doen begrijpen. En be
grijpen wil tegenover onze medemenschen, vooral tegenover de Bijzonderen
onder hen, bijna altijd zeggen: waardeeren.
Noch dit oogenblik, noch deze plaats behoef ik echter om Mr. Muller
van die waardeering de verzekering te geven. Er ligt tusschen onze eerste
aanraking en heden een persoonlijk verkeer en eene correspondentie van
welhaast vijftien jaren, waarin archiefwezen en geschiedenisbeoefening,
museumbeheer en kunsthistorie, monumentenzorg en nog tal van zaken
ons telkens brachten tot aangename en, althans voor mij, uiterst leerzame
samenwerking, zonder dat eenig „afschuwelijk misverstand" de atmosfeer
ooit kwam bederven. Wat daarbij den toon aangaf, is vooral de corre
spondentie geweest, dan regelmatig vlietende, dan weer drukker, ja soms
tot wekelijksche, zelf wel dagelijksche vlagen aangewakkerd. En zij heeft
voor mij het begrijpen en waardeeren van Mr. Mullers persoonlijkheid
juist in het licht van bovenstaande bekentenissen mogelijk gemaakt.
Het zij mij vergund deze gedachte hier even nader uittewerken.
Wellicht vult zij het beeld van dezen Bijzondere, dat dit nummer van het
Archievenblad geven wil, met enkele trekken aan. Een timide mensch, een
VerlegeneInderdaad, en dan ook met alle typische eigenschappen daarvan.
De Verlegene, altijd bevreesd voor verkeerd begrip of onjuiste bejegening,
het eigen-zelf gevoelig en fijnbesnaard angstvallig hoedende, is dan
ook steeds op verdediging gezind, tot aggressief-wordens toe, daardoor
scherp soms en stekelig. Het lijkt wel, of hij de zielsrust mist, en daar
mede de gave om het evenwicht te vinden tusschen zichzelf, het oogenblik
en de omgeving. Maar aan den anderen kant en ook hierin zien wij
Mr. Muller als een Bijzonderewelk een dadendrang, welk een
uitingsbegeerte, welk een behoefte om de gaven van hoofd en gemoed
ten goede te doen komen aan de samenleving, waarvoor dus altijd weer
tweestrijd, altijd weer zelfoverwinning noodig is. Als men Mr. Muller
ook nü nog na een ambtenaarsloopbaan van bijkans een menschen-
leven onder de meest strijdlustigen rekent, dan danken wij dat
aan die reeks van innerlijke gevechten, die hij moet hebben geleverd, om
altijd weer en bij vernieuwing vóór te gaan en te handelen voor de be
langen, waaraan hij eenmaal zijn sterke liefde had verpand.