114 Olimilia. Na veertig jaren rijksarchivaris te zijn geweest neemt mr. Muller afscheid van zijn nevenbetrekking, en als rijksarchivaris alleen koerst hij zijn een-en-veertigste jaar in, van zins om een groot plan, dat hem nimmer heeft verlaten, eindelijk en met onverdeelde kracht ten uitvoer te leggen. Hij, die thans wil jubelen, houde deze accessoire feiten stevig vast. Immers de ambtsduur van mr. Muller is voor een Utrechtsch archivaris allerminst merkwaardigzijn voorganger, dr. Vermeulen, was bijkans vijftig jaren in functie, en slechts een enkele maand ontbreekt aan het vijf-en-veertig-jarig gemeente-archivariaat van den jubilaris zeiven. Maar wel merkwaardig is de draad, die door al deze veertig jaren loopt en hun bewegingen heeft verbonden tot één doelbewust strevende publi catie van een oorkondenboek van Utrecht, die mr. Muller reeds in zijn eerste ambtsjaar een „dringende noodzakelijkheid", „mijn voornaamste en een mijner eerste plichten" noemde. Dat bij den toenmaligen ongeor- denden staat der archieven aan een onmiddellijke vervulling van dien plicht niet kon worden gedacht, daarvan lieten de minister en de rijks archivaris, die bij den nieuw opgetreden jongeling belangstellende navraag hadden gedaan, zich gereedelijk overtuigen. Maar niet zonder vermaan keurde minister Kappeyne het uitstel goed„ik zal gaarne zien, dat later, te gelegener tijd, door U op de zaak van het Oorkondenboek terugge komen worde." Op 4 April 1879 werden deze woorden geschreven; sindsdien is Kappeyne afgetreden en na hem zijn ministers gekomen en gegaan, het Utrechtsch rijksarchief is door nieuwe ambtenaren betreden en verlaten, maar altijd bleef daar die ééne met de schuld van zijn voornaamsten plicht, ongedelgd, doch haar delging benaderend door „Programma" en bundels „Bijdragen" en door een tal van werkzaamheden, die buiten de muren van het archief zich niet konden openbaren. En thans, na veertig jaren, heeft hij aan Kappeyne's wensch volcTaan en is bij diens verren ambtelijken naneef „op de zaak van het Oorkondenboek teruggekomen"; bij den aanvang van zijn een-en-veertigste ambtsjaar zet het raderwerk, dat het product zijner zorgen zal afwerpen, zich onder zijn opperleiding in beweging! Aan anderen, die meer bevoegd zijn, laat ik het juichend woord over deze onderneming des jubilaris. Tegenover hen ook zwijge de quidam recalcitrans, die in mr, Mullers geschriften bij herhaling optreedt, den schrijver in de rede valt, zijn beweringen bestrijdt en na eenig debat, grondelijk weerlegd, afdruipt. Voorwaar, deze heer zou hier gelegenheid vinden voor een zijner stekelige aanmerkingen. Want schijnt deze plichts betrachting niet ietwat lauw Na veertig jaren te beginnen met wat men 115 reeds aanstonds als voornaamsten plicht heeft erkend, getuigt niet van stuwende voortvarendheid. Bij de ambtenaren kan geen schuld liggende zenuwachtige haast, waarmede zij aan de orders van hun chef plegen te voldoen, wekt menigmaal de verwondering van den bezoeker, die in een archief niet anders dan plechtige, gezapige rust had verwacht. Wat jubelt men dan over den archivaris en zijn veertigjarige oorkondenboekplannen? De huidige ambtenaar, die den tegenwoordigen toestand aan den lijve en den vroegeren bij geruchte kent, weet wel, hoe geringen steek het opgemeld verwijt kan houden. Reeds bij zijn ambtsaanvaarding begreep mr. Muller, dat het oorkondenboek zou moeten wachten den ganschen langen tijd, dien het ordenen der archieven nog zou vereischen. De statige rij der jaarlijksche agenda's, aanzwellend van 225 nos. in 1879 tot meer dan 600 nos. in 1918, bevat de documenteele getuigenissen van dezen moeizamen strijd. Zelfs in haar uiterlijk dragen zij het merkteeken van de worsteling om betere toestanden. Aanvankelijk werden de agenda en de lemmata, alsmede de minuten, die als bijlagen werden opgenomen, geschreven door mr. Muller zeiven. Aan dezen ergerlijken toestand kwam eerst in 1892 een einde, toen de klerk de minuten, de commies de agenda in zijn hoede nam; in 1913 ten slotte werden ook de lemmata aan des archivaris pen ontrukt. Altemaal verbeteringen, die de toekom stige historicus naarstelijk zal loven Maar ook de inhoud der agenda's spreekt van den stagen kamp, die als zegepralend slot de volledige ordening der archieven moest brengen. Een ordening, die in 1879 niet alleen intrinsiek, maar ook naar de materie bijkans geheel ontbrak, toen immers de stukken zonder naspeurlijken regel waren verdeeld over twee gebouwen, tien minuten gaans van elkander verwijderdtoen de lokalen verkeerden in zakkenden toestand, waardoor de helft der kasten en rekken niet kon worden gebruikt; toen de vloeren door stutten voor instorting moesten worden behoedtoen alle perkamenten klam waren van het vocht en toen de charters bevoorrecht konden heeten, omdat zij „meestal in open sigarenkistjes in rekken geplaatst, door schuins geplaatste afdakjes op de rekken althans eenigszins voor het binnenstroomende hemelwater beveiligd" waren, hetgeen bij de overige stukken niet het geval was. 's Anderen jaars, toen de stukken bij elkaar waren gebracht in vertrekken „te bekrompen, zeer vochtig, op vele plaatsen gestut, bezocht door ratten en muizen en gedeeltelijk donker", kon de toestand niettemin „veel verbeterd" genoemd worden. Zonder twijfel handelde de nieuw opgetreden rijksarchivaris onverantwoordelijk en roeke loos, toen hij naar deze ruimten de stukken terugriep, die waren uitge leend en niet weergekeerd sinds het toen reeds vergrijsde jaar van 1845! Thans is het archiefbeeld een ander; veilig en droog wandelt men langs de welgeordende en weigeborgen stukken, en de enkele schietmot, die

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1918 | | pagina 21