102
van „al het andere" opgaan. Wie echter eenigen tijd met het Utrechtsche
oorkondenmateriaal in aanraking was, die weet, hoe ook op dit terrein de
Utrechtsche archivaris met zijn voor historische studiën bezielden geest»
moeite en dorheid verachtend, een hoeveelheid „voorwerk" heeft tot stand
gebracht zoo veelomvattend en groot, dat alleen door deze enkele nummers
van zijn totale oeuvre de komende geslachten reeds tot groote dankbaarheid
verplicht zouden zijn. Moge daarom hier iets gezegd worden van wat
bereikt werd en wat nog te doen valt, als een eerlijk en diepgevoelde
hulde aan hem, die met zijn veelzijdige persoonlijkheid dit werk heeft
gedragen tot vlak bij de mogelijkheid der voltooiing. Dat het Mr. Muller
gegeven moge zijn van die mogelijkheid werkelijkheid te maken! Dat een
rechtvaardig lot hem vergunne nóg de leiding van zijn Oorkondenboek
in handen te hebben, als het laatste vel ter perse ligt
Een oorkondenboek uit te geven is in meer dan één opzicht een
ondankbaar werk. Zelf is mij eens de onwelwillende opmerking ontsnapt:
dat de Nederlandsche historici toch in 's hemelsnaam onze Nederlandsche
oorkondenboeken zouden beschouwen als oncritisch verzameld materiaal
Ziedaar wat den ijverigen verzamelaar van de zijde van den knorrigen en
betweterigen gebruiker te wachten staatMaar die onwelwillende menschen
van het vak zijn nog niets, vergeleken bij de vele duivelen des twijfels,
die den diplomatist tot vertwijfeling weten te brengen. Want als dan ten
slotte, nadat jarenlang „het" oorkondenboek den volijverige heeft gehangen
als een blok aan het been, het laatste deel voor den ongelukkige-gelukkige
neerligt, dan weet hij, dat de zoo pijnlijk-nauwkeurig gecollationeerde
teksten, de zoo scherpzinnige kritiek over de codices A tot X, de zoo
zorgvuldige en allercompleetste litteratuuropgaven en indices bron kunnen
zijn van allerlei ongerechtigheden, foutieve insluipsels, die de niet
deskundige gebruiker niet eens opmerken zal, maar die aan zijn diploma-
tistisch geweten knagen desnietteminEen oorkondenboek is een
geweldige Dom van baksteentjes opgetrokken en de metseltechnische
eischen zijn daarbij opgevoerd tot den allerhoogsten graad. En als eens
de dichter voor zich gevoel, verbeelding en heldenmoed heeft opgeëischt,
completeer dan deze dichterlijke eigenschappen nog met een vlijmscherp
intellect en lastdierachtigen Ausdauer en breng daarna uw hulde aan den
bouwheer van mijn baksteentjes-Dom Hier op aarde is niets volmaakt
Ik deed dat in de. inleiding van mijn dissertatie (Utrecht, Oosthoek. 1913)
en grijp deze gelegenheid aan boete te doen voor een hooghartig woord, ook al
diende het de waarheid. Men staat verbaasd over het feit, hoe dikwijls niet-diplomatisch
geschoolde historici op valsche documenten onjuiste conclusies baseeren. En ook in
het land, waar methodische scholing overigens zoo grondig aanwezig is, blijft de
oncritisch uitgegeven oorkonde een ware crux voor den rechtshistoricus en den man
van ieder ander historisch zijpad.
103
en allerminst een oorkondenboek. Maar wie met al deze wetenschap
gewapend de grijnzende duivelen van drukkerij en studeerkamer moedig
trotseert, die strijdt den goeden strijd, dien komt, volgens het woord van
den Apostel, de palm der overwinning toe. In gedachte zie ik ze reeds
in Mr. Muller's handen
Voor mij liggen de Regesten van Oorkonden betreffende
het Sticht Utrecht (694 1301), verzameld door Dr. G. Brom. Twee
dikke, zware deelen, in den jare 1908 te Utrecht verschenen. Zij bevatten
rond 3000 nummers. De lijst der geraadpleegde handschriften beslaat 14,
die van de gedrukte werken 11 pagina's. De inleiding behelst een
beknopt verslag van de voorgeschiedenis van het Oorkondenboek tot op
het verschijnen dezer Regesten.
Die voorgeschiedenis heet een „lijdensgeschiedenis", toch is zij vol
eeretitels voor Mr. Muller. Want in den jare ^1890 schreef deze reeds
het Programma voor een Oorkondenboek van het Sticht
Utrecht. En dadelijk sloeg de Utrechtsche archivaris zelf de hand aan
den ploeg, door ten bate van de groote regestenverzameling der Utrechtsche
Oorkonden tot 1528 reeds in 1891 zijn Regesten van het kapittel
van St. Pieter en in 1896 zijn Regesten van het archief der
stad Utrecht, als nieuwe deelen van de „Bijdragen tot een Oorkon
denboek van het Sticht Utrecht" te doen verschijnen. Dat was een mooi
begin
En bovendien zag niet 1891 1896 Brom's Bullarium Trajec
ten se het licht, verscheen niet reeds 1892 Mr. Muller's Het oudste
cartularium van het Sticht Utrecht? Dat was na een mooi begin
een goede voortgang voor een „lijdensgeschiedenis"
Maar het ruime plan, het Oorkondenboek voor te bereiden tot het
einde der temporaliteit, zou wel zeer vele jaren kosten. Bij nadere be
grenzing zou misschien met spoed een deel van het eigenlijke werk zelf
het licht kunnen zien. In 1893 verbond dus Mr. Muller aan het
Utrechtsche Rijksarchief Dr. Gisbert Brom met de speciale opdracht de
uitgave van het Stichtsche Oorkondenboek tot 1300 voor te bereiden, de
centraliseerende synthese van regesten en oorkondenmateriaal tot 1300 te
beginnen. Dat was een kostelijke belofte
Welnu in de drie jaren, dat Dr. Brom zich aan die taak wijdde,
1895—1898, kwam de verzamelarbeid in hoofdzaak tot stand. Toen riep
journalistieke arbeid Dr. Brom en daarmede begon de „lijdensgeschiedenis",
die uit het jaartal der publicatie van de Regester.lijst spreekt. Tien jaar
later, eerst in 1908, verscheen zijniet het oorkondenboek, slechts regesten.
De verschijning dankt de historische wetenschap andermaal aan Mr.
Muller. Hij liet niet af, doorzag het geheele materiaal en getroostte zich