100 nécessaires a un moine, étranger au pays et a la langue, que l'édition critique s'est traiisformée ambitieusement en un Essai sur la liturgie d'Utrecht au Moyen-age. Essai prématuré, j'en conviens; mais les offres étaient si engageantesSur le point de dénoncer ici les secrets d'une correspondance trés instructive et quasi hebdomadaire, je me récuse, pour ne pas donner plus d'importance qu'il ne convient a une entreprise de ce genre, et pour ne pas rendre jaloux ceux qui profitent par ailleurs des bons offices de M. Muller; et aussi, faut-il le dire? pour ne pas froisser l'honneur profes- sionnel de l'archiviste, qui me disait un jour: „Et veuillez bien ne pas vous excuser de me donner de la besognevous savez que c'est mon emploi de secourir les savants, et, dans cette affaire-ci, c'est encore mon bonheur". Je souhaite nous souhaitons tous qu' a ce bonheur un peu austère du devoir accompli au-dela de ses limites, vienne s'adjoindre la récompense des services rendus a la cause de la science, et j'ajouterai, a celle de l'histoire de l'Eglise de Hollande. Abbaye S. Paul, Fr. PAUL SÉJOURNÉ, Oosterhout, le 23 Novembre 1918. o. s. b. 1 Januari 1879—1 Januari 1919. „Door de Regeering is intusschen besloten het beheer van het oud- archief der Provincie voor rekening van den Staat te nemen, ingevolge „waarvan de betrekking van provinciaal archivaris voor het vervolg is „vervallen. Tot Archivaris in de provincie Utrecht is bij Koninklijk Besluit „van 20' December no. 20 met ingang van 1 January 1879 benoemd „mr. S. Muller Fz. Zoo lezen wij in het provinciaal verslag over 1878 en, zooals het meerendeel der daarin vermelde feiten, zal die mededeeling wel aan veler aandacht zijn ontsnapt. Dat mr. Muller bij zijne werkzaamheid als gemeente archivaris ook nog die van rijksarchivaris in de Provincie op zich nam, boezemde het publiek niet veel belangstelling in. Want in Utrecht was hij de archivaris der Gemeente en dat de commissie, die zich vormde om zijn veertigjarige werkzaamheid als rijks archivaris in de Provincie te huldigen, mij uitnoodigde om een korte bijdrage tot die huldiging te leveren, dank ik bovenal aan mijn burgerschap van de stad. Nog herinner ik mij hoe omstreeks 1873 door den Gemeenteraad een commissie was benoemd om het archief der gemeente deugdelijk en afdoend te regelenhoe die commissie, waarin prof. J. A. Fruin en prof. B. J. L. de Geer de leiders waren, eene verordening ontwierp en hoe, 101 na de vaststelling, de toen 26-jarige mr. Muller benoemd werd en o 1 Februari 1874 zijn ambt aanvaardde. Over werkzaamheid in archieven hadden sommigen toen nog wel eigenaardige denkbeeldenof er op het archief gewerkt werd, scheen wel eens in twijfel te worden getrokken, en ik herinner mij eene hier geldende bepaling, die den gemeente-archivaris verplichtte elk kwartaal aan de archief commissie verslag uit te brengen over het aan het archief verrichte. Muller heeft dat trouw gedaan, iedere drie maanden schreef hij zijn verslag, en ofschoon de lectuur daarvan een genoegen was, werd later op aandrang der commissie zelve de bepaling ingetrokken. Wat Muller voor ons archief geweest is, zal ik niet wagen te beschrijven. Nu de bepaling eener gemeenteverordening aan zijn werk zaamheid als gemeente-archivaris een eind komt maken, blijft hij gelukkig als rijksarchivaris werkzaam en in ons midden gevestigd. Wat dit echter beteekent is niet licht naar waarde te schattenver buiten het eigenlijke archiefwerk strekte zich zijne buitengewone werk kracht uit en nu de vervulling zijner taak als gemeente-archivaris hem niet meer in beslag neemt, zal hij zich des te meer kunnen wijden aan andere belangen, waarbij hij door ons zoo hoog wordt gewaardeerd. Hij gaf den stoot tot herstel van onzen Domtorenwaar eenig over blijfsel uit het verleden te voorschijn komt, is hij de vraagbaak, vaak de redder; hij richtte ons gemeente-museum in als een toonbeeld van historische orde en tevens van smaak; hij was maar neen, laat mij niet enkel naar 't verleden zien, hij zal, naar wij vertrouwen, zoolang hem kracht en gezondheid wordt gegund, onze stad nog blijven dienen bij de voltooiing van het gewichtig werk door hem voorbereidde inrichttng van het nieuwe Gemeentemuseum, waarin met de verzamelingen der gemeente ook het Aartsbisschoppelijk museum zal worden opgenomen. Mogen wij Muller nog lang, met de onmisbare portefeuille onder den arm, zich naar zijn bureau zien begevende Utrechtsche burgerij kan dan de zekerheid hebben dat de belangen van hare historische- en kunstschatten onder zijne hoede veilig zijn. Utrecht, November 1918. G. H. VAN BOLHUIS. Het Oorkondenboek van het Sticht. In het levenswerk van Dr. Mr. S. Muller Fz. neemt het Stichtsche Oorkondenboek een breede plaats in. Het moge uitdrukkelijk verzekerd worden, daar in het boekdeel, dat de titels zijner geschriften bevat, de „weinige" nummers, die van deze werkzaamheid getuigen, in de menigte

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1918 | | pagina 14