96 mag, dat hij 40 jaren geleden aangesteld werd tot rijksarchivaris in de provincie Utrecht. Met trots mag hij er op wijzen, wat hij in die periode tot stand heeft gebracht, hoe de verzamelingen van het rijksarchief te Utrecht door hemzelven of onder zijn leiding geordend en beschreven zijn; met groole blijdschap mogen wij constateeren, dat hij nog steeds voortgaat, met frissche kracht zijne zorgen aan de hem toevertrouwde archieven te wijden. Doch naast den smallen weg van het ordenen en inventariseeren heeft Dr. Mr. S. Muller Fz. een grooter terrein van werkzaamheid betreden dat van het uitgeven en bewerken van historische bescheiden, al of nie,t ontleend aan de onder zijn beheer staande archieven, en hoe hij die taak opgevat heeft, bewijzen de tal van geschriften en artikelen van zijn hand. Ledigheid heeft hij wel nooit gekend en eenzaamheid zal hij niet gevoeld hebben, die naast zulke omvangrijke werkzaamheden lust gevoelde, zich vol liefde te wijden aan een zeer stiefmoederlijk behandeld deel der geschiedbeschrijving, t. w. de beoefening der economische geschiedenis. Een veertigtal jaren terug, toen slechts eenige weinigen er aan dachten, dat de beoefening der economische geschiedenis zeer gewenscht was, dat de geschiedenis van Nederland niet te begrijpen was zonder een diepgaande kennis van de geschiedenis van nijverheid, handel, visscherij enz., sloeg de heer Muller de hand aan den ploeg. Zijn proefschrift ter verkrijging van den graad van doctor in het romeinsch en hedendaagsch recht „Mare clausum", spreekt reeds duidelijk uit, waarheen zijn hart hem trekt. Want al moge het „Mare clausum" en het „Mare liberum" dankbare stof voor het vernuft der 17de eeuwsche juristen geleverd hebben, voorop gesteld moet steeds worden, dat het hier betrof een levensbelang voor den Nederlandschen handel en de Nederlandsche visscherij, dat het „Mare liberum" een leuze was, waaronder de wenschen en behoeften van een geheel volk begrepen waren. Zoo had de jonge Mr. nog voor zijn benoeming tot rijksarchivaris een wetenschappelijken weg ingeslagen, welken hij, zij het met korter of langer onderbreking, een veertigtal jaren bewandelen zou. Had zijn eerste geschrift hem in contact gebracht met de meest ingrijpende beginselen op het gebied van het zeerecht, hem een helder inzicht gegeven in de groote belangen, welke voor handel, scheepvaart en visscherij van de Nederlanden met de „vrije zee" gemoeid waren, die vrije zee en de zeeënbevarende Nederlanders hadden zijn belangstelling voor goed veroverd. Met groote liefde zette hij zich aan een nieuwe taak en het standaard werk „De geschiedenis der Noordsche compagnie" legt overvloedig ge tuigenis af, niet alleen van zijn groote belangstelling voor de stoute ondernemingen der Nederlanders in de noordelijke zeeën, maar tevens van zijn scherp ontledingsvermogen en forsch beschrijvingstalent, waardoor 97 de „geschiedenis der Noordsche compagnie" steeds zal blijven strekken als voorbeeld voor de geschiedschrijvers der economische school. Zijn beschrijving der tochten naar het noorden vóór de oprichting der Noordsche compagnie is niet overtroffen. Ook op den schrijver heeft de lucht der noordelijke IJszee prikkelend en bevruchtend gewerkt. Artikel na artikel van zijn hand, nu eens streng wetenschappelijk, dan weer populair, leggen bewijzen af van zijn groote voorliefde voor het eenmaal door hem gekozen terrein van historisch onderzoek. En slechts luttele jaren geleden toont hij nogmaals, dat de oude liefde niet verdwenen is: als eersteling van de serie werken der Linschoten-vereeniging verscheen van zijn hand: „De reis van Jan Cornelisz. May naar de IJszee en de Amerikaansche kust, 1611 1612". Een gepaste hulde van de jonge vereeniging aan den pionier, om hem het eerste harer werken ter bewerking op te dragen. Bij zulk een duidelijke overhelling tot de beoefening der economische geschiedenis zullen zijn andere geschriften den invloed daarvan ondervinden; ten bewijze daarvan strekken zijn artikelen over gilden, armenzorg, handels compagnieën enz. Doch man van initiatief, als Dr. Mr. Muller nu eenmaal is, moest hij zijn liefde voor de economische geschiedenis ook op meer zakelijke wijze uiten. De Linschoten-vereeniging ondervond zijn krachtigen steun, en toen men de handen ineen sloeg, om aan de verwaarloozing der economische archieven een einde te maken, was het wederom Dr. Mr. Muller, die onder de eersten was, die tot de oprichting van het Neder- landsch Economisch-Historisch Archief den stoot gaven, en voor het recht van bestaan dier vereeniging toog hij met woord en daad ten strijde. Met deze weinige woorden heb ik den jubilaris willen eeren als kenner en beoefenaar der economische geschiedenis en tevens den dank willen uitspreken, welken zooveel jongeren aan dezen nestor verschuldigd zijn. Moge het hem gegeven zijn, nog vele jaren van zijne belangstelling voor de economische geschiedenis getuigenis af te leggen. Groningen, November 1918. H. A. POELMAN. Mirabile dictu! 3) Het moge in de oogen van den Jubilaris „in strijd met alle regelen van erfopvolging" en wonderlijk om te vertellen zijn geweest „dat een vader zijn zoon opvolgt" i), een feit is, dat een vader soms zijn zoon N. Archievenblad 1906/7, blz. 10. 2) N. Archievenblad 1911/12, blz. 16.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1918 | | pagina 12