94 zetel in en heeft dien met een korte tusschenpoos, 19101912, toen hij wat rust van noode had, tot op den huidigen dag behouden. En van stonden aan was hij toen de ziel der vereeniging en haar onvermoeide leidsman, die haar zonder aarzelen stuurde in de richting, welke hij raad zaam achtte. De eerste door hem geleide vergadering opende hij met de magistrale rede „Pro Domo", die weerklank vond ver buiten den kring van ons kleine corps en met één slag al het stof en de spinraggen wegvaagde, waarmede de buitenwereld ons placht te omgeven. En jaar op jaar, bijna onafgebroken door, hield hij daarna zijn openingsrede, die het eene jaar van wat meer belang dan het andere, toch altijd de uiting bleek van een man, die van alle onze ondernemingen d& stuwende kracht was en ook op de werkzaamheid voor en de toewijding der leden aan onze vereeniging een heilzamen prikkel uitoefende, er steeds op aandrong, dat in een kleinen kring als de onze ieder lid uit zichzelf moest medewerken en hun telkens voorhield, dat onze vereeniging recht had op de toewijding van allen, dat zij niemand kon missen, en een blijvend succes slechts verkregen kon worden, als alle leden getrouw waren aan het vaandel. Vis unita fortior Maar niet tot onze eigen vereeniging, niet tot ons eigen kleine landje beperkte zich zijn gezichtskring, altijd weer richtte hij den blik over de grenzen en was hij het, die er op aandrong, dat wij ons in betrekking zouden stellen met onze ambtgenooten in den vreemde, die hetzelfde wilden als wij en met wie wij derhalve dezelfde wegen hadden te be wandelen. En een welkom succes was het voor hem, dat onze handleiding vertaald, in tal van vreemde landen gevolgd werd, zooals hij ook met ingenomenheid kon vermelden, hoe op ons voorbeeld vakvereenigingen werden opgericht in Frankrijk en in Duitschland. Geen wonder, dat ook het buitenland hem waardeerde en daaraan uiting gaf door eerbewijzen, die ook onze vereeniging ten goede kwamen. Wij allen herinneren ons onzen trots, toen hij op het congres te Brussel in 1910 verkozen werd tot voorzitter van de afdeelingen der archivarissenwij hooren nog de rede, waarmede hij als president de laatste algemeene bijeenkomst van het congres besloot, de geestdriftige woorden, waarmede hij de archiva rissen aanspoorde, om zich toch vooral niet langer in hun enge studeer- vertrekjes op te sluiten, maar als levende, warmbloedige menschen in het volle leven te staan. Die geestdrift, die aansporing tot volhouden, tot daden klinkt meestal ook in zijn jaarverslagen. „Laat de tegenspoed ons niet ontmoedigen", zoo wekte hij ons op, toen het met onze ondernemingen niet naar wensch ging, „hierna beter". Doch later, bij het stijgen der jaren, komt het een enkele maal voor, dat hij niet meer met dat jeugdig enthousiasme vol 95 verwachting in de toekomst blikt, maar weemoedig terugziet naar het schoone verleden, „naar de jaren van ons jeugdig succes", die wel voor altijd voorbij schijnen te zijn. Ook bij zijn aftreden in 1910 gaf mr. Muller uiting aan dezen weemoed bij de overdenking, hoe lange jaren hij reeds als voorzitter aan de vereeniging verbonden geweest was. Dat nu een ander zijn plaats zou innemen, achtte hij geen verlies. „Integendeel", merkte hij op, „verandering is juist wel eens goed, het is verkeerd, dat eene vereeniging zich gestadig beweegt in ééne bepaalde richting; mijn opvolger zal herstellen, wat ik verzuimd heb". Maar de leden wisten wel beter. Zij beseften ten volle, hoeveel zij in hem als hunnen voor zitter zouden verliezen. Of hij dan als zoodanig geen tekortkomingen heeft? Hijzelf is over tuigd van het tegendeel. „Ik weet het", zoo bekende hij eens, „dat ik vele eigenschappen mis, die eenen voorzitter sieren". En zeker, ook de leden onzer vereeniging hebben dit niet minder goed gemerkt dan hijzelf, en hem er ook somwijlen een grieve van gemaakt. Maar ten slotte zijn deze gebreken, als men ze zoo noemen wil, kleinigheden bij de groote verdiensten, die mr. Muller ten opzichte van onze vereeniging heeft, het zijn de schaduwplekken, die de lichtzijden des te beter doen uitkomen en als men hem die feilen toont, kan hij daarin alleen een toetssteen zien van de oprechtheid der groote waardeering, die alle leden voor hem gevoelen. Om blijk van die waardeering te geven, maakten zij mr. Muller eere-voorzitter van hunne vereeniging, toen zij hem als hun voorzitter moesten missen, het was ook daarom, dat zij hem, zoodra de gelegenheid zich aanbood, in laatstgenoemden rang herkozen en zij zullen zich gelukkig prijzen, indien zij hem nog langen tijd als hun werkzamen en waakzamen leidsman aan het hoofd hunner vereeniging kunnen houden. RotterdamNovember 1918. E. WIERSUM. Dr. Mr. S. Muller Fz. en de economische geschiedenis. „Ick ben nimmermeer min ledigh, dan als „ick ledigh ben, en nimmermeer min alleen, „dan als ick alleenigh ben." (Journael ofte gedenckwaerdighe beschrijvinghe van de Oost- Indische reyse van Willem Ysbrantsz. Bontekoe.) Bovenstaande spreuk, door Bontekoe in zijn journaal aangehaald, is geheel toepasselijk op den geleerde, die 1 Januari 1919 het feit herdenken

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1918 | | pagina 11