188 Dat de rechter een stuk alleen omdat het in eene archiefbewaarplaats berust, op grond van het oudhollandsche rechtsbeginsel, dat een register, deel uitmakende van een openbaar archief, met het protocol van een notaris gelijkstelt, volledig geloof zou schenken, is moeilijk aan te nemen. Immers de rechter zou dan verwarren archief en archiefbewaarplaats. Wanneer, gelijk in het geval dat in het Voorloopig Verslag is aangehaald, eene in het notulenboek van een openbaar lichaam geregistreerde overeenkomst in het geding wordt gebracht, zal de vraag, in hoeverre aan die opteekening volgens het oudhollandsche recht bewijskracht is toe te kennen, afhangen van 's rechters waardeering van het feit, dat het bewuste stuk in het notulenboek van een openbaar college is ingeschreven, geenszins hiervan of het register altijd in dezelfde archiefbewaarplaats heeft berust of niet. Dat overlegging van een afschrit eener authentieke akte in een proces somtijds onmiddellijk noodig kan zijn, was ondergeteekende niet bekend. Maar in elk geval kan de meening, dat het nadeel, verbonden aan het mogelijk oponthoud, noodig ingevolge de toepassing van het tweede lid van art. 4, zwaarder zou moeten wegen dan het voordeel, dat het over te leggen afschrift of uittreksel betrouwbaar is, door ondergeteekende niet gedeeld worden. Artt. 8—10. De opvatting, dat in het Algemeen Rijksarchief „ook geborgen behooren te worden de archieven van plaatselijke autoriteiten, die binnen hun gebied, doch afhankelijk van het centraal bestuur functio neerden", vindt geen steun in art. 8 van het ontwerp en komt onderge teekende ook niet juist voor. Tot dusverre geldt de regel, dat de archieven van plaatselijke autoriteiten, ook al waren zij van het centraal bestuur afhankelijk, verdeeld worden over de elf Rijksarchiefbewaarplaatsen, zoodanig dat in elke bewaarplaats de archieven van de plaatselijke autoriteiten worden geborgen, die gefunctionneerd hebben in de provincie, in welker hoofdplaats de Rijksarchiefbewaarplaats gevestigd is. Deze regeling brengt de archieven binnen het bereik van hen, die ze voor locale geschiedenis willen raadplegen. Het komt ondergeteekende echter voor, dat te veel in details zou worden getreden, indien dat alles in de wet werd opgenomen. Het kan z.i. veilig aan den in art. 10 bedoelden algemeenen maatregel worden overgelaten deze materie te regelen en uit te werken. De ondergeteekende kan zich niet vereenigen met het denkbeeld, dat het Rijk verplicht zou zijn de archieven van de waterschappen en gemeenten in zijne bewaarplaatsen op te nemen, zoodra hunne besturen zulks mochten wenschen. De plicht om voor hunne archieven te zorgen rust op die besturen zelf. Het Rijk is bereid hun in de uitoefening dier taak, waar 0 In het Yoorloopig Verslag staat, vermoedelijk abusievelijk, „het eerste lid", 189 die te zwaar mocht zijn, hulp te verleenen (zie artt. 17 en 24 van het ontwerp)maar hun die taak zonder meer van de schouders te nemen en op het Rijk over te dragen zou verkeerd zijn. Het tijdelijk in bewaring nemen van gemeente- en waterschapsarchieven door het Rijk moet altijd een dwangmaatregel blijven, een gevolg van door gemeente of waterschap geoefend wanbeheer (zie artt. 18 en 25 van het ontwerp). Art. 12. Het gedeelte van het provinciale archief, waarvan de zorg op Gedeputeerde Staten rust, is alleen dat gedeelte, dat niet naar de Rijksarchiefbewaarplaats is overgebracht, d.w.z. dat gedeelte, dat nog voor den loopenden dienst noodig is. Het berust daarom ter provinciale griffie onder den griffier en zijne ambtenaren, die onder het toezicht van Gedeputeerde Staten staan. Het gedeelte van het archief, dat niet langer voor den loopenden dienst noodig is, kan volgens art. 11 van het ontwerp naar de Rijksarchiefbewaarplaats worden overgebracht. Alleen voor dat overgebrachte kan de Rijksarchivaris de zorg en de verantwoordelijkheid op zich nemen. Art. 15. Het is inderdaad de bedoeling, dat de gemeente-archivaris naast, niet onder den gemeente-secretaris zal staan. Zeer zeker zullen in vele gemeenten de bemoeiingen met het archief niet omvangrijk genoeg zijn om den werktijd van een ambtenaar uitsluitend in beslag te nemen. In zulk een geval is er voor den gemeenteraad geene reden een gemeente archivaris aan te stellen, maar kunnen de werkzaamheden in verband met het archief aan den secretaris en de ambtenaren ter secretarie over gelaten worden. Besluit de raad evenwel tot aanstelling van een gemeente-archivaris, dan geeft hij daarmede te kennen, dat hij de aanstelling van een afzonderlijk ambtenaar, belast met het beheer van het archief, wil, en dan behoort die ambtenaar zich ook geheel aan die taak te kunnen wijden. Regelen te stellen omtrent de inrichting der archiefbewaarplaatsen van gemeenten en waterschappen heeft groote bezwaren, omdat de omvang en het belang der archieven onderling zoozeer verschillen. Het komt daarom ondergeteekende het beste voor, de beslissing in elk bijzonder geval aan het gemeente- of het waterschapsbestuur over te laten, hetgeen veilig kan geschieden in verband het met toezicht van Gedeputeerde Staten (zie artt. 16 en 23 van het ontwerp) en de bedreiging, gelegen in de artt. 18 en 25 van het ontwerp. Volgens art. 23 f der Gemeentewet kan een raadslid niet tevens gemeente-archivaris zijn. Toen indertijd de gemeente-archivaris van Edam tot lid van den gemeenteraad werd gekozen, heeft hij de betrekking van gemeente-archivaris nedergelegd.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1917 | | pagina 4