186 Door de Regeering wordt de gelegenheid, om in eene Rijksarchief bewaarplaats berustende bescheiden elders te raadplegen, zoo wijd mogelijk opengesteld. De Rijksarchieven hebben vrijdom van port voor de ver zending van dienstbrieven en stukken naar andere Rijks- of gemeente archieven en verschillende bibliotheken. Naar de belangrijkste dier inrichtingen kunnen zij zonder machtiging van den Minister van Binnenlandsche Zaken stukken zenden; voor de verzending naar andere archieven, die niet in brandvrije lokalen zijn ondergebracht of niet onder deskundig beheer staan, wordt eene bijzondere machtiging van den Minister gevorderd. Echter hangt de beslissing, of verzending van een archiefstuk al of niet gewenscht is, van allerlei omstandigheden af. Er kunnen stukken zijn, die zulk eene hooge historische waarde hebben, dat hunne uitleening te veel gevaar zou opleveren, andere, die te druk geraadpleegd worden dan dat opzending naar elders zou kunnen worden toegestaan. De beoordeeling dier gevallen behoort, behoudens hooger beroep, aan den archivaris te verblijven. De ondergeteekende heeft er geen bezwaar tegen, diergelijke voorschriften in den algemeenen maatregel, bedoeld in het derde lid van dit artikel, vast te leggen en tot de in de gemeentelijke en andere publiekrechtelijke archiefbewaarplaatsen berustende stukken uit te breiden. Art. 3. De ondergeteekende kan zich niet vereenigen, met de opvatting, dat de bewaring van alle gemeentearchieven uitsluitend aan wetenschappelijke ambtenaren zou moeten worden toevertrouwd. Volgens art. 15 van het ontwerp is de gemeenteraad bevoegd, het beheer van zijne archiefbewaarplaats over te laten aan den gemeentesecretaris, die geenszins een wetenschappelijk ambtenaar in den zin van art. 3 behoeft te zijn. Gaat echter de gemeenteraad tot de benoeming van een archivaris over, dan behoort die archivaris, naar den ondergeteekende bij nadere over weging voorkomt, ook een wetenschappelijk ambtenaar in den zin van art. 3 te zijn, al zullen de eischen, aan archivarissen van kleine gemeenten te stellen, wellicht minder zwaar kunnen zijn dan die, welke voor de be kleeding van het ambt van Rijksarchivaris of archivaris eener grootere gemeente mogen worden gevorderd. Art. 15 is daarom in dien zin gewijzigd, terwijl in art. 21 ook voor de archieven der waterschappen, veenschappen en veenpolders dezelfde wijziging is overgenomen. Tegenover de vrees, dat vele gemeenten en waterschappen tegen de kosten van de aanstelling van een archivaris zullen opzien en daarom tot zulk eene benoeming niet zullen overgaan, zij gewezen op de mogelijkheid, dat gemeenten en waterschappen gezamenlijk eene archiefbewaarplaats oprichten en een archivaris aanstellen (artt. 121 en 122 Gemeentewet en art. 22 van het ontwerp). Met de in overweging gegeven wijziging van art. 3 kan onderge teekende zich dus niet vereenigen. 187 Art. 4. De ondergeteekende moet bezwaar maken tegen het denk beeld om aan het eerste lid van art. 4 het volgende toe te voegenZij zullen daarbij zooveel mogelijk vermelden de herkomst van de bescheiden. De bewijskracht van de afschriften en uittreksels der bescheiden, welke niet steeds in eene in deze wet bedoelde archiefbewaarplaats hebben berust, wordt overgelaten aan het oordeel of aan de voorzichtigheid van den rechter". Vooreerst zij er op gewezen, dat reeds thans de bewijskracht van authentieke afschriften, wanneer de oorspronkelijken verloren zijn geraakt, aan het oordeel van den rechter is overgelaten. Art. 1926, 2° B. W. zegt, dat diergelijke akten door den rechter als volledig bewijs „kunnen" worden aangenomen. (Vgl. daarnaast art. 1926, 1°: „leveren hetzelfde bewijs op".) Trouwens er zijn slechts zeer weinig archiefstukken, van welke met zekerheid kan woiden gezegd, dat zij „steeds in eene in deze wet be doelde archiefbewaarplaats hebben berust", niet alleen omdat zij eerst naar eene archiefbewaarplaats zijn overgebracht, nadat zij voor den loopenden dienst konden worden gemist, maar ook omdat vele archiefstukken in den loop der tijden zijn vervreemd en eerst later terugverworven. In den Franschen tijd b.v. heeft keizer Napoleon de overbrenging van de belang rijkste archiefstukken naar Parijs gelast; die opdracht is gedeeltelijk uit gevoerd vele archiefstukken zijn toen echter door de beheerders naar hunne eigene woningen en elders heen gebracht, om ze voor de reis naar Frankrijk te behoeden. Sommige dier stukken zijn eerst veel later weder met de archieven hereenigd, en de vroegere archiefbeheerders hebben in den regel niet aangeteekend, welke stukken het zijn geweest, die eerst later met de verzamelingen hereenigd zijn. Zeer vaak zijn ook onder een vroeger systeem van inventarisatie, waarbij „le respect des fonds" niet werd in acht genomen, de onder denzelfden beheerder berustende archieven vermengd en vermeerderd met van particulieren door schenking of aankoop verworven stukken, zonder dat daarvan aanteekening gehouden is. De archivarissen trachten thans naar hun beste weten de verschillende archieven van elkander te scheiden en de later er aan toegevoegde documenten er uit te verwijderen; maar er blijven altijd gevallen over, waaromtrent twijfel, of een stuk tot een bepaald archief behoort, mogelijk is. De Engelsche archieven zijn in dat opzicht vrij wat gelukkiger geweest. Daarom kan daar, in geval een stuk in particuliere handen is gekomen, uitgegaan worden van de veronderstelling, dat het is vervalscht en zijne waarde als bewijsstuk heeft verloren. Hier te lande is voor zulk eene praesumtie geen grond. (Vgl. Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven bladz. 64 Ter griffie neergelegd, ter inzage voor de leden.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1917 | | pagina 3