242 Slechts in schijnbare tegenspraak hiermede is het feit, dat het Kroon domein een enkel tiendrecht aangaf op één perceel of op een paar ge scheiden liggende perceelen. Daar bleek het aangegeven recht per slot een uitvloeisel van de aanspraak, welke het Kroondomein wel heeft doen gelden tot de tiendheffing op alle novale gronden. Ik zou hier nog willen bijvoegen, dat evenmin ons iets gebleken is van een bestaan van springtienden in den zin, als vroeger ons daarvan geleeraard is, dat een tiendheffer recht zou hebben op 0 van den oogst van eenige verspreid liggende perceelen, terwijl de bebouwers der tusschen- liggende gronden öf niet öf aan anderen plichtig zijn zouden. Ook daarbij werd een tegenstelling met het recht van Cirkeltiend aangenomen. Ook daarbij werd verondersteld,dat het recht bij bijzonderen titel ver kregen zou zijn, verkregen op bepaalde perceelen bij contract met den grondeigenaar of de eigenaars. Ook daarvoor echter was, naast het bestaan van de algemeene tiendheffing over, ik durf zeggen, geheel Gelder land, hetwelk nu is aan het licht gekomen, geen plaats. En wat ons als „springtienden" werd aangegeven bleek dan ook inderdaad iets heel anders. Het waren gewone cirkeltienden, waarvan de aangever de aan- teekeningen van zijn tiendkervers of tiendaanwijzers betreffende de heffing in de laatste jaren volgend, de groenlanden, teellanden enz.dus het slapende deel van zijn tiend, in zijn opgaven achterwege liet en zich aan het alzoo geschapen drogbeeld van een tiend op verspreide perceelen vergaapte. Of wel het waren omgaande of wandelende tienden. Bij deze, b.v. bij de Echteldsche springtiend, onderdeel van de in „derdendeelen" verdeelde tienden van Ewijk en Beuningen, of bij de Brandsenburger spring- of wandeltiend, bekend onder den naam van viereltiend of tiend der vierendeelen, onder Lunteren en Wekerom, gold het tiendheffingen, op twee of meer gebieden uitgeoefend en aan twee of meer heffers toe komende, waarbij de heffing in dien zin verdeeld werd, dat ieder op een der deelen van het tiendgebied alleen hief en daar volle tiend hief en telken jare van gebied versprong, zoodat op elk der onderdeden van den tiendcirkel elk jaar een der heffers om beurten al de tiendvruchten inde of door zijn tiendpachters liet innen. Of ook het gold, als bij de Hatertsche springtiend, een tweeheerige tiend op een enkel niet onderverdeeld gebied, waarbij door de beide heffers bij omruiling telkens om het jaar de volle tiend genoten werd, de heffing dus tusschen hen versprong. Maar steeds bleken ook deze alzoo met recht als springtienden aangegeven tienden evengoed cirkel- of linietienden als heel de rest. Enkel zulke „bloktienden" hebben dus, dit wenschte ik te constateeren, in ons district en vrij zeker in heel Gelderland bestaan. Enkel tienden, of afsplitsingen daarvan, van ouds toekomende aan de kerkstichters (niet aan „de Kerk", zooals mr. De Bussy en anderen het noemen), d. z. de 243 kerspeltienden, of aan de bisschoppen, de novale tienden, beide soorten altijd in de oude oorkonden, akten en kohieren onzer archieven terug te vinden. Enkel tiendheffingen dus van universeelen aard. Geen perceel tienden in elk geval als tegenstelling tegenover de cirkel- of kloottienden. A. C. BONDAM. Literatuur-kroniek. B ij dragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem. Acht- en dertigste deel. 2de Aflevering 1918. Wed. J. R. van Rossum, Utrecht. De heer J. J. Graaf onderzoekt hoe het archief van het oud-kapittel van Haarlem is bijeengekomen en bewaard. Toen de bisschop Van A'ierlo na de plundering van de St. Bavo in 1578 de wijk nam uit Haarlem, had hij aan verschillende burgers gedeelten van zijn archief in bewaring gegeven, die later door den proost Jac. Zuffius althans gedeel telijk werden terugontvangen en thans nog over zijn. Bij dit oudste gedeelte van het bisschoppelijke en kapittel-archief bevinden zich o.a. drie oorspronkelijke pauselijke bullen uit de jaren 1397, 1472, verscheiden stukken, meest in afschrift, over de vicarieën der St. Bavo, 1341 1593, een verzameling van stukken uit kloosterarchieven. De Acta Capituli van 1617 tot 1853 vullen drie deeltjes. Daar gaan echter eenige losse bladen aan vooraf met aanteekeningen over de jaren 15801583. De kapittelheeren Bugoe en Ban hebben zich in de eerste helft van de 17e eeuw bijzonder verdienstelijk gemaakt. Eerstgenoemde regelde het archief, en Bannius verrijkte dit met uitgebreide verzamelingen afschriften van stukken. Vermoedelijk hebben aanvankelijk de bescheiden berust onder Vairlenius, den vicaris-generaal, of Zuffius, den proost. Sedert circa 1626 vergaderde het kapittel in het huis van den deken Judocus Catsius, staande in „den Hoeck", waar hij sinds 1613 overste der Maagden was. Het archief werd in dien tijd bewaard in een geheime kamer van het huis. Na 1631 werden de vergaderingen meermalen te Amsterdam gehouden in het Begijnhof bij den toenmaligen proost Marius. Deze heeft ook het archief onder zich gehad, en evenzoo zijn later de stukken herhaaldelijk verhuisd naar de pastorieën, waar deken of secretaris hun verblijf hielden. Op deze wijze zijn talrijke bescheiden verloren gegaan. Toen in 1853 weder een bisschop van Haarlem was benoemd, besloot men tot overdracht van alle bezittingen van het in 1852 opgeheven kapittel, waaronder dus ook het archief, aan den bisschop. Het archief kwam op deze wijze naar het seminarie te Warmond, de verblijfplaats van den bisschop. Eerst in 1867 zijn de stukken naar de bisschoppelijke

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1917 | | pagina 31