240 toen het in zijn stervensuur den voorzitter der Arnhemsche commissie, bij het instellen van een plaatselijk onderzoek, met een kwaadaardige verkoudheid beliep, had het reeds een geschiedenis van duizend jaren achter zich, waarin het een hatelijke druk op den landbouw, een bron van misnoegen en eindelooze krakeelen was geweest. Maar desondanks verdient het gekend te worden in zijn ware gedaante, zooals het heeft gevigeerd op het land en niet in de romaniseerende breinen der juristen. De Arnhemsche com missie, die dit begreep, wist ook, waar zij naar licht moest zoeken vorschte in oude archieven. Het grootste gedeelte van wat zij daar ervoer en in besluiten neerlegde, heeft zij niet door den druk vermenigvuldigd een verhandeling „ex asse" over het Geldersch tiendrecht zouden wij haar gaarne ontlokken. Maar als bijdrage tot de kennis van dat recht moet toch reeds deze kleine collectie van gedrukte besluiten bejegend worden met de waardeering, waarvan deze regelen hebben willen getuigen. A. DE BUSSY. Bestonden er bij de afschaffing der tienden op 1 Januari 1909 andere dan de oude, alle in onze archieven na te sporen, cirkeltienden? Ik ben mr. De Bussy zeer erkentelijk voor de toezending van een doorslag en een proef zijner aankondiging van een reeks der gedrukte besluiten mijner Tiendcommissie, en goedschiks maak ik van de daarbij gevoegde uitnoodiging gebruik om er eenige opmerkingen aan toe te voegen. Ik kan aan de minzame opwekking van onzen recensent tot het schrijven van een algemeen overzicht van onze werkzaamheden en resul taten niet dadelijk voldoen. Maar gaarne wil ik deze gelegenheid gebruiken om hier ter plaatse een zich aan mr. De Bussy's bespreking aansluitende mededeeling te doen van een bevinding, door onze Commissie opgedaan, doch welke uit de den heer De Bussy ter beschikking staande collectie gedrukte besluiten alleen niet komt te blijken. Het is deze, dat zoogenaamde perceel-tienden, tiendrechten uitgeoefend op een enkel perceel, in tegen stelling met cirkel-, linie- of bloktienden, niet voorkwamen in ons tiend district, dat is in het arrondissement der rechtbank te Arnhem, hetwelk, behalve een stukje van Utrecht en van Limburg en de a°. 1816 door Pruisen aan Nederland afgestane geënclaveerde deelen van oud Kleefsland, de volgende oude Geldersche gebieden of gebiedsdeelen omvat: het ampt van Over-Betuwe, het schependom en het Rijk van Nijmegen, een groot deel van het ampt van Tusschen Maas en Waal, het schependom van Arnhem, een goed deel van Veluwe, bijna de geheele Veluwezoom en 241 de helft van het kwartier van Zutfen Alle bijna 500 door onze Com missie als geldig erkende tiendrechten zijn gebleken oude tienden te zijn, welke ik alle zonder uitzondering in de registers en bescheiden van het Geldersch Rijks-Archief heb teruggevonden. En al die tienden bleken heffingsrechten te zijn, niet ten aanzien van bepaalde eigendommen bij bijzonderen titel gevestigd en dus door de grondeigenaars toegestaan, maar heffingen van universeelen aard, geldende voor of over een geheele streek, hetzij een heel kerspel hetzij een bepaald onderdeel daarvan, en uitgeoefend op alle in die streek verbouwde en rijp geworden tiendbare vrucht, met wiens ploeg of mest ook bearbeid, door welken pachter of eigenbouwer ook gezaaid, door wiens arbeid ook verbeterd en vermeerderd. Rechten tot heffing dus van een tiende deel van den oogst in een zekere streek. Heel iets anders alzoo dan. wat de 8ste titel van het 2de boek van het Burgerlijk Wetboek op het oog had en waarvan de opstellers daarvan zich de vestiging na 1838 dachten. Deze vestiging is, althans binnen den vrij wijden kring waarin mijne bemoeiingen zich uitstrekten en ik denk wel ook elders, te eenenmale achterwege gebleven. En daarmede is deze heele titel van het wetboek, voorzooveel de schuldplichtigheid van tienden of andere evenredige hoeveelheden van vruchten betreft, gedoemd geweest buiten alle werking en toepassing te blijven. Perceeltienden, vóór of na a°. 1838 gevestigd, hebben, zoo meen ik te moeten aannemen, niet bestaan. Het zou ook moeilijk geweest zijn ze te vestigen, hetzij vroeger of later, omdat, blijkens onze andere bevinding, de heele bodem van ons district al eenmaal onder tiendheffing lag. Alleen daar, waar een afkoop of andere vrijmaking had plaats gehad, heeft van een nieuwe vestiging, en dan bij overeenkomst tusschen een grondeigenaar en een heffer, de mogelijkheid bestaan. Doch ook hiervan is blijkbaar nooit gebruik gemaakt. Of het mocht zijn, dat de overeenkomst gesloten werd met den algemeenen tiendheffer in de betrokken streek, in welk geval feitelijk alleen sprake kon zijn eenerzijds van een consolidatie, een weder compleet maken van de oude tiendheffing, anderzijds van een opgaan in de algemeene tiendheffing, een herboren worden van de oude tiendplicht, zoodat alweder van het bestaan, in tegenstelling met het begrip van cirkeltiend, van een perceel-tiend of tiendrecht op een enkel perceel, op het bestaan hebben waarvan mr. De Bussy in den aanhef van zijn aankondiging doelt, feitelijk geen sprake kan wezen. Als archivaris had ik ook omtrent vele tienden in het gebied der Tiend- commissiën te Tiel en te Zutfen onderzoek te doen. Ook daarbfj vond ik geen enkele perceel-tiend of tiend op enkele perceelen in den zin van speciaal gevestigd recht, doch enkel oude cirkelbenden. En de lijst der te Utrecht aangegeven tienden vergelijkende voor het oud-Geldersche deel van het district der aldaar zetelende Tiendcommissie met de gegevens in het Geldersch Eyks-Archief, kwam ik tot gelijke bevinding.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1917 | | pagina 30