236 uit de collectie, die hier wordt besproken, niet worden gekend. Men mag met recht een algemeen overzicht van de werkzaamheden der Arnhemsche tiendcommissie begeeren, gelijk mr. De Blécourt gaf van de Zutphensche commissiemen verwachte het echter van een lid, wellicht van den voor zitter zeiven. De recensent kan het niet gevenzijn kennis blijft beperkt tot het bijzonder soort der bloktienden en daarvan nog de veel bestredene. „Volgens het oud-Geldersche tiendrecht heeft de heffer van zulk een integraal recht" (sc. een bloktiend) „zijne intentie gefundeerd tot, d.i. een gegronde aanspraak op, tiend uit al de grondstukken binnen zijn districtDie intentio fundata brengt den bewijslast over op den grondeigenaar, met dien verstande, dat alle grond binnen het district moet worden geoordeeld tiendplichtig te zijn, tenzij die eigenaar aantoone, dat zijn grondstuk van dien plicht door eenige oorzaak is vrij geworden". En dan, overgaand tot het ter berechting onderhavig geval: „Terwijl alle perceelen der reclamanten, in hunne bezwaarschriften genoemd, binnen de omgrenzing van de tiend aan den Teersdijk gelegen zijn, wat der Tiend commissie voldoende is gebleken, heeft geen hunner eenig bewijs voor zoodanige bijzondere vrijwording bijgebracht. De gevolgtrekking ligt voor de hand, dat al die perceelen dus plichtig zijn te verklaren" ik vraag voor deze pericoop de ingenomenheid, die zij om haar soberheid en de juistheid van haar betoog verdient. Nagenoeg alle besluiten der hier besproken collectie behelzen deze overweging in dezelfde of een ongeveer gelijkluidende formuleering. Den jurist, doortrokken van het romanistisch zuurdeesem, bevredigt zij niet; hij heeft behoefte het recht van den tiendheffer aan te merken als eigendom dan wel als bezit en aan deze romeinsch-rechtelijke begripsonderscheiding wil hij onbeschroomd de bloktheorie bij een canoniek instituut als het tiendrecht toetsen. De commissie zelve vermeldt een vonnis, door de rechtbank te Zutphen ge wezen in 1860, waarbij deze de bloktheorie aanvaardt op grond van de overweging, „dat zulk een tiendheffer door zijne voortgezette bezitsdaden van tiendheffing het bezit van het tiendrecht in het algemeen, wanneer zich daartoe de gelegenheid opdeed, levendig en werkzaam hield en dit bezit in het algemeen voldoende is te achten wegens den aard van het recht van heffing van een blok- of cirkeltiend, hetwelk één geheel uitmaakt en waarvan mitsdien het bezit in het algemeen dat der deelen insluit" 2). Mr. De Blécourt, lid der Zutphensche commissie, die eveneens de bloktheorie aanvaardde, is later door wroeging over zijn medewerking aan 1) Besluit op aangifte 79: De koorntiend aan den Teersdijk onder Nijmegen (Neerbosch). (Gedr. in het W. v. h. R. nn. 9331.) 2) Besluit op aangifte 263: De Goortiend onder 's Heerenberg. De commissie geeft hier in haar woorden het vonnis der rechtbank weer; den oorspronkelijken tekst vindt men in het W. v. h. R. n°. 2137. 237 deze besluiten geplaagd. In zijn reeds genoemd artikel, belijdend zijn ver anderde zienswijze, ontzegt hij den bloktiendheffer die de intentio fundata quoad omnes agros niet kan bewijzen door de akte van vestiging der bloktiend of door de aanwijzing van de Kerk, tiendhefster suo jure, onder zijn rechtsvoorgangers alle baat bij de bloktheorie voor het bewijs zoowel van het bezit van tiendrecht op eenig in het blok gelegen perceel (ook Kosters leeraarde alzoo en kon daarbij naar oude en nieuwe juris prudentie verwijzen als van den eigendom krachtens acquisitieve verjaring, waarbij immers het adagium „tantum praescriptum quantum possessum" zich doet gelden 2). Ik geloof, dat in dit conflict het gelijk is aan de zijde der Arnhemsche commissie en haar simpele, in de praktijk van het oude tiendrecht wor telende toepassing der bloktheorie. En ik heb over dit geschil eenigermate uitgewijd, omdat ik dus doende den aankondigenden vinger kon leggen op iets, wat tot de grootste aantrekkelijkheden dezer besluiten behoort. Onge twijfeld zijn zij dikwerf vervelendde nauwgezette terugwijzing der boven geschetste bezwaren-groepen, de telkens wederkeerende mededeeling, dat een tiendrecht in slapenden toestand heeft verkeerd en dus niet is verjaard, het zijn alle (hoe beminnelijk ook gevarieerd) voor den lezer somnifere boodschappen. Maar telkens ook, als de commissie na dit opruimingswerk komt tot het kernpunt van haar arbeidde vaststelling van geldigheid, aard en omvang van het beweerde en aangevochten tiendrecht, treden deugddoend aan 't licht de helderheid en de onbevangenheid van haar inzicht in het waar karakter van het oude tiendrecht. Gelijk de boeren en landjonkers van weleer, heeft zij zich wars gehouden van alle romeinsch doctrinarisme, wel wetend, dat het tiendrecht heeft behoord tot die agra rische rechten, die hun eigen bestaan hebben voortgeleefd buiten het keurslijf van dogmata, waarin juristen, zoo schrijvers als soms ook rechters, hen hebben willen persen. Onze tiendlitteratuur lijdt dunkt mij aan het euvel, dat zij die waarheid heeft miskend. Doordat zij al te vertrouwend bij bedoelde juristen is te rade gegaan, heeft zij een beeld ontworpen, dat veelal verwrongen is. De Arnhemsche commissie in nauwe en te dezer zake gelukkige verbinding met het Geldersch rijksarchief stoelt in haar prudentie meer op de praktijk van het recht't gevolg was, dat zij aan haar besluiten een frischheid kon toeleggen, die niet nalaat den lezer telkens weer te bekoren. Ik kan niet de vrijheid vinden hier een bespreking te wijden aan de vele en velerlei quaestiën, die in deze besluiten worden behandeld. Hem, Het oude tiendrecht, pag. 174. 2) De Blécouet, pag. 431 seqq. Zie ook van hetn het artikel: Eigendom van tiend, in het "W. v. h. R. n°. 9492.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1917 | | pagina 28