234
tienden, die zich als een ongescheiden, aan één eigenaar toebehoorend
vermogensobject uitstrekken over een blok, een complex van landen.
Kosters, de schrijver van het bekende proefschrift over het oude tiendrecht,
heeft geen zekerheid omtrent de wijze van ontstaan dezer bloktienden de
Arnhemsche commissie echter is wel overtuigd, dat zij naar buur
schappen, parochiën of andere geographische eenheden bepaalde afsplit
singen zijn van het universeel tiendrecht, dat eertijds de Kerk bezat. Maar
welke de herkomst der bloktienden ook zij, bestaan hebben zij zonder
twijfel en als een zeer gewoon verschijnselveelal bleven zij herkenbaar
aan den naam, dien zij ontleenden aan de geographische eenheid, waarover
zij zich uitstrekten.
Geschillen over de grenzen van een dusdanig blok, die in Zutphen
„weinig belangrijk, om niet te zeggen hoogst vervelend" werden geacht,
vonden te Arnhem een vriendelijker 'waardeering. Met onverdroten
opgewektheid zien wij hier de commissie aan den arbeid om in het Gel-
dersch rijksarchief het domein van den voorzitteruit oude charters
tiendrollen, quohieren, leenregisters, kaarten, de juiste blokgrenzen vast
te stellen. Met onverdroten opgewektheid en onverzwakte scherpzinnigheid
Door den oolijkert, die als grens van zijn blok had opgegeven een spoor
baan, die oude perceelen sneed, liet de commissie zich niet verschalken 2).
Hij nu, die het rechtskarakter van het blok juist wil vatten, bedenke,
dat daardoor de bestaans- en ondergaansmogelijkheid der afzonderlijke
perceeltienden binnen het blok geenszins werd aangetast; zij konden ten
allen tijde door afkoop of verjaring 3) te niet gaan. De bloktiend-
heffer ontleent aan zijn recht wel de zekerheid, dat alle binnen zijn blok
gelegen landen aan hem eenmaal tiendplichtig zijn geweest, doch voor den
huidigen dag niet meer dan het vermoeden, dat zij alsnog in dien toestand
verkeeren, welk vermoeden hem dan van de levering van nader bewijs
ontslaat. De grondeigenaar, die zich op vrijdom van zijn perceel beroept,
moet tegenover den bloktiendheffèr dien vrijdom bewijzen.
b Mr. A. S. de Blécourt, De praktjjk van de Tiendwet 1907, in het
Rechtsgeleerd Magazijn XXXII (1913), pag. 426. Ik citeer dit artikel
voortaan als: De Blécourt.
2) W. v. h. R. n°. 9211. Het geval is natuurlijk een ander, als de spoorweg
met een oude grensscheiding samenvalt; dan kan hij als „Sekundar" worden
benut (zie het besluit op de aangiften 202h en h bisDe tiend van de Hul
onder Herveld).
3) Niet door vermenging In mijn opstel: Het tiendrecht van den eigenaar
(opgenomen in de Rechtshistorische Opstellen, aangeboden aan
Prof. Mr. S. J. Fockema Andreae, pag. 239) heb ik getracht het leerstuk van
de vernietigende werking der confusie van eigendom en tiendrecht te bestrijden;
ik kon daarbij °°k van het gelijke inzicht der Arnhemsche commissie melding
maken. Ik wil het vraagstuk hier niet opnieuw bespreken, doch teeken slechts
aan, dat het welhaast schijnt opgelost; de aanzienlijkste tegenstanders legden
het hoofd in mijn en der commissie schoot. Een uitvoerige behandeling vindt
men in het door het W. v. h. R. n". 9814 afgedrukt besluit op de aangiften
203a en bDe Millingsche tiend.
235
Aldus is een groot deel van de bedrijvigheid der tiendcommissie
verklaard. De bloktiendheffer dient zijn aangifte in voor een aantal per
ceelen, die tesamen het blok vormen en vraagt erkenning van dit tiendrecht.
Van deze aangifte wordt mededeeling gedaan aan alle eigenaars der
bedoelde perceelen. Dan, velen van hen vernemen daarbij voor het eerst
van eenigen tiendplicht, die op hun land zou rusten. Toen zij het land
kochten, heeft de verkooper van dien tiendplicht niet gerept; en boven
dien tiend betaald hebben zij nooit, meestal omdat zij geen tiendbare
vruchten hebben verbouwd of wel den grond in 't geheel niet als bouw
land, doch als weiland, voor den opstal van huizen, schuren enz. gebruikt.
En als de eigenaar dit heeft bedacht, grijpt hij naar de pen en dient een
bezwaarschrift in De ingekomen reclames worden ter kennis gebracht
van den aangever, die somtijds daarin grond vindt eenige perceelen uit
zijn aangifte terug te nemen, maar overigens haar handhaaft. Nu roept de
commissie aangever en bezwaarden allen voor zich, ten einde hun vertoogen
aan te hooren. Met de hier reeds gesignaleerde bezwaarden weet zij snellen
raaddat bij den verkoop het land niet tiendplichtig of zelfs nadrukkelijk
tiendvrij is genoemd, kan de rechten van den tiendheffer derde ten
opzichte van het koopcontract niet schaden; evenmin kan het recht
door verjaring ten gevolge van niet-uitoefening („gedwongen rechtsniet-
uitoefening" contraheert de Arnhemsche commissie meer duidelijk dan fraai)
zijn te niet gegaan, indien het, doordat geen tiendbare vruchten werden
geteeld, voor uitoefening niet vatbaar was 2). Alzoo kan het meerendeel der
reclames worden ter zijde gelegd. De overige vereischen een afzonderlijk
en veelal meer uitvoerig onderzoek, welks resultaat natuurlijk samenhangt
met de bevinding, die de commissie opdoet bij haar altijd grondig en
minutieus onderzoek naar de rechtmatigheid der ingediende aangifte. Dat
ook dit onderzoek bij bloktienden, die immers uit de Middeleeuwen
stammen, meer uitgebreid is en tot grooter uitdijing van het besluit leidt
dan bij de enkele perceeltienden, is duidelijk.
Bloktienden derhalve dit is de slotsom uit al het vorenstaande
scheppen een veelheid van belanghebbenden en lijvige besluiten; zij bij
uitstek geven het aanschijn aan besluiten, die voor den druk in aanmerking
komen. De Geldersche tienden en het proces van haar vernietiging kunnen
Merkwaardigerwijze loopt hij, althans in do tienddistricten van Zutphen
(De Blécourt, pag. 415) en van Arnhem, b(jkans nimmer naar een advocaat.
2) Als piquante gevallen noem ik in dit verband het besluit op aangifte 70
(De Pastorie-tiend van Lent), dat gronden, die droegen een middeleeuwsch kasteel
en een in 1590 opgeworpen fort, beiden eerst in de 19de eeuw gesloopt, tiend
plichtig verklaart; voorts het besluit op aangiften 42 en 42b's (De grave of grove
tiend onder Oosterhout in Overbetuwe), dat gelijke uitspraak treft voor de grond-
strooken, die sinds het begin der 17de eeuw tot 1856 en 1857 hadden gediend
voor de Grift tusschen Arnhem en Njjmegen.