230 Welke is nu eigenlijk de onderlinge verhouding der beide deelen of liever der beide registers, waarnaar ze gedrukt zijn? Dit is de vraag, waarop men van mij hier vooral een antwoord zal verwachten, die mij althans in een bespreking te dezer plaatse van het allereerste belang schijnt. Ik dien er dan eerst aan te herinneren, dat in den zomer van 1578 een gewichtige verandering in het provinciaal bestuur van Zeeland plaats greep. Het college van Gouverneur en Raden, door den Prins van Oranje ingesteld, had het niet kunnen bolwerken. De Staten zelf drongen zich naar voren en bewerkten de instelling van een meer onder hun invloed staand College van Gecommitteerde Raden, wat de Prins met tegenzin goedkeurde; de gouverneur (Alexander van Haultain) bleef nog aan. Deze gang van zaken wordt beschreven in het bekende artikel van dr. Heeringa: De Instructiën voor de gewestelijke regeering van Zeeland 1574—1578. Het is dit college van Gecommitteerde Raden veelal die van den Rade genoemd -dat van den zomer van 1578 af den meesten invloed op het bestuur der provincie had. „B. v. R." begint met de instructie van dit college en enkele andere stukken, die hierop betrekking hebben. De resolutiën, die op 11 Augustus beginnen (zie boven), zijn dan ook klaarblijkelijk die van dit college. Op 14 Augustus (blz. 16) leest men: „Myne heeren van den Raede gecommitteert van de Staten 's lants van Zeelant" enz. een aanduiding van denzelfden aard als wij reeds in het einde der resolutiën van 1577—1578 aantroffen1). Er staan ook enkele resolutiën van de Staten zelf tusschen. Over de onderlinge verhouding dezer beide, ook in „C", zal ik aanstonds nog een korte opmerking maken. Ik moet nu eerst constateeren, dat „B. v. R." spoedig van aard ver andert. Zijn eerste taak is n.l. overgenomen door „C". Dit is werkelijk een zeer curieus geval en bovendien voor de oude notuleering van de resolutiën onzer Staten-Colleges zeer leerzaam. Beschouwen wij „C." wat nader. De griffier, die het register aan legde, had de bedoeling er in aan te teekenen de„Stucken ende depeschen in den Collegie van de Gecommitteerde Raeden van de Staten 's lants van Zeelant genomen oft uitgegaan zedert den iersten Septembris 1578". Hij schreef dit boven de eerste folio. Eerst bleef hij dit plan getrouw. Men vindt op 1 September en volgende dagen in hoofdzaak niets dan een korte aanduiding van uitgegeven en ingekomen stukken, meestal met een korte inhoudsopgave, b.v.„een acte van conditiën" „ordonnancie van 21 gulden" enz. Maar spoedig verandert dit. Ook resolutiën zelf worden weldra hier genotuleerd. Op 8 September „naer noene" reeds: „Is ge- resolveert, dat die penningen" enz. Men behoeft het boek maar door Archievenblad, t. a. p. 231 te bladeren, om te zien, dat het weldra geheel het eigenlijke resolutiën- of notulen-boek wordt. Een verdere beschouwing van „B. v. R." bevestigt dit inzicht. Terwijl men in Augustus hierin nog geregeld resolutiën in den vorm van korte notulen vindt, vermindert het aantal in September geleidelijk en na 26 September (blz. 67) treft men ze in „B. v. R." niet meer aan. Het is verder geheel gevuld met wat wij „acten van resolutiën" plegen te noemen en wat men toen ook reeds zoo noemdeverder met uitgaande brieven en met apostilles van de Staten van Zeeland of van de Gecommitteerde Raden bij aan hen overgelegde memories1) e. d.in het algemeen dus uit gaande stukken. Het laatste gedeelte van „B. v. R." wordt dus geheel en al gelijkwaardig met de zgn. „depeschenboeken" uit de griffie der Staten- Generaal, terwijl het karakter van „resolutie-boek" verloren gaat. „C." daarentegen kan men vergelijken met de registers van resolutiën der Staten-Generaal of nog beter met die van de Staten van Holland, want ook in deze laatste vindt men resolutiën van de Staten zelf en de Gecom mitteerde Raden van Holland dooreen, zonder dat het altijd gemakkelijk is ze van elkander te onderscheiden. In „C." komen in het' geheel geen geïnsereerde stukken voor. Het nu gewonnen inzicht maakt het ons mogelijk een blik te slaan in de werkwijze der Zeeuwsche griffie in 1578—1579. Terwijl de griffier de resolutiën of notulen aanteekende in het „Collegiaalboek", liet hij een deel der uitgaande stnkken, die tot dusverre in de vorige notulen-boeken geïnsereerd waren, registreeren in het „boek van resolutiën". En bovendien had hij andere „boeken"van rapporten, van commissiën, van octrooien, van de Unie en nog verschillende andere 2). Wij zullen bij de verschijning van verdere deelen van Heeringa's uitgave waarschijnlijk kunnen nagaan, hoe deze methode zich ontwikkeld heeft, en in elk geval mogen we ver wachten dit mettertijd in de Inleiding tot den Inventaris van het archief der Staten van Zeeland uiteengezet te vinden. De aard der „depesches", die in het zgn. Boek van Resolutiën voorkomen, wijst er m.i. op, dat de bedoeling voorzat, om hier de stukken betreffende de verhouding tot de Generaliteit en tot Holland op te nemen. Een aandachtige beschouwing T Men late zich niet van de wijs brengen door deze soort stukken, die den indruk konden geven, alsof hier genotuleerd werd als in het Collegiaalboek; een dergelijke wijze, om apostilles bij ingekomen stukken te plaatsen, komt ook bij de Staten-Generaal veelvuldig voor, maar in de registers der resolutiën, die, althans tot in het midden van 1582, haast uitsluitend korte notulen behelzen, worden ze niet opgenomen; wèl in de depeschenboeken. Men lette er op, dat al deze stukken een datum aan het einde hebben en gewoonlijk een onderteekening. Alleen 19 Nov. 1579 (blz. 560) maakt een uitzondering; maar de vorm wijst aan, dat men ook hier zonder twijfel met een depesche (bep. een instructie) te doen heeft. -) Zie hieromtrent verder: Heeringa, De eerste inrichting van de griffie van Zeeland (Archievenblad, 1912—1913).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1917 | | pagina 25