226
Deze oorkonde nu bezitten wij in origineel. Zij lag kort vóór den
oorlog in het Belgische staatsarchief te Hasselt in Belg. Limburg. Piot
(Cart, de St. Trond, 1, no. 24) had haar nog te Brussel gezien als „original
sur parchemin dont le sceau est détruit". Dat het een „iets jongere,
ongezegelde uitvaardiging" zou zijn zooals prof. O. zegt blijkt dus
onjuist te zijnde datum (26 Juni) stemt overeen met de opgave van
den datum van het proces in de Gesta (24 Juni).
Onder de getuigen komen in de rubriek „principes", naast graaf
Floris, Hugo van Voorne, Dudo van Voorhout, een paar heeren van
Veen (bij Heusden), een van Welle (Bommelswaard) enz., ook „Adelwinus
de Ledene cum filiis suis" voor. Van Spaen (III, p. 444) denkt, blijkbaar
wegens die andere Betuwsche edelen, aan een heer van Leede (bij Kesteren).
Ik geloof mèt prof O., dat wij in „Ledene" Leiden hebben te zien, al is
„Leithen" nog later de gewone vorm Maar dat uit het voorkomen van
dien naam hier, in deze oorkonde, zou blijken, dat het „kasteleinaat"
van Leiden in 1108 nog niet bestond, omdat Adelwinus (cum filiis suis)
in een synodale oorkonde als „leenman of ambtenaar" van Floris niet
kan voorkomen, doch alleen als „leenman van den bisschop of toch tot
deelname aan de synode gerechtigd", ontken ik. Naast hem komen als
„principes" niet alleen zijn zoons, maar ook Dudo van Voorhout en een
paar kleine edelen uit _de Betuwe voor, eenvoudig als getuigen uit de
aanzienlijken („principes"). En niet alleen hier, maar ook in andere oor
konden der 12de en 13de eeuw vinden wij voorbeelden van zulk een
optreden naast den graaf van aan dezen ondergeschikte edelen, die toch
ook zeer wel „tot deelname aan de synode gerechtigd" kunnen zijn.
Prof. O. heeft zich mijn slotopmerking omtrent overdrijving bij het
beoordeelen van echtheid of onechtheid van oorkonden heftig aangetrokken.
Of de schoen door Ficker dan wel door Lindner gemaakt is zij maakten
er beiden laat mij koud als hij maar past
P. J. B.
Poolsche archivalia in Rusland. In den vorigen jaargang
van ons orgaan (blz. 52) heb ik melding gemaakt van de overbrenging
van de archieven van het voormalige koninkrijk Polen naar Sint-Petersburg.
De mededeeling was onvolledig. Dat feit heeft zich in 1832 en 1863
herhaald, terwijl ook nog bij andere gelegenheden de Russen hunne biblio
theken en musea ten koste van Polen hebben verrijkt. Daar mijne aandacht
op deze zaak gevallen was, heb ik, toen de dagbladen den inhoud der in
Oost-Europa gesloten vredesverdragen brachten, naar eene bepaling gezocht,
dat het Russische rijk met het grondgebied, dat het opgaf, ook den eigen-
x) Ook „Leida", „Leda" komt voor.
227
dom van de daaruit weggevoerde archivalia enz. afstond. Het verwonderde
mij dat ik zulk een bepaling niet aantrof, en daarom heb ik de reden van
dit verzuim trachten op te sporen. Wat ik te weten ben gekomen, dank
ik aan de voorkomendheid van den vertegenwoordiger van het koninkrijk
Polen in Den Haag. Het is het volgende.
De regeering van Kerenski heeft in beginsel verklaard aan Polen te
willen teruggeven wat aan dit land toebehoort, en heeft met medewerking
van Poolsche uitgewekenen in Rusland eene commissie ingesteld, welke
onder anderen zou beslissen wat in de Russische bibliotheken en archieven
als Poolsch eigendom moest worden beschouwd. Deze commissie, waarvan
de heer A. Lednicki voorzitter was, heeft aan de classificatie en inventari
satie van het bedoelde eigendom veel gedaan. Ook de regeering der
Bolsjewiki heeft verklaard den Polen te willen teruggeven wat hun toekomt,
maar te gelijker tijd deze commissie bestempeld als niet-bestaande, omdat
zij blijkbaar burgerlijk was. De heer Lednicki en eenige andere personen
van goeden wil hebben hun arbeid voortgezet, voor zoover de wanorde
in Rusland toeliet. Er is echter grond om te gelooven, dat vele Poolsche
archiefschatten in de jongste troebelen te gronde gegaan zijn.
In de Poolsche dagbladen is het onderwerp van de opeisching der
naar Rusland weggevoerde boeken, archieven en kunstvoorwerpen meer
malen behandeld, maar daar de vertegenwoordigers van de Polen niet toe
gelaten zijn tot de vredesconferentie te Brest-Litowsk, hebben zij de ge
legenheid niet gehad hier hun eisch te stellen. Men hoopt nu dat op een
algemeene vredesconferentie het vraagpunt aan de orde zal komen.
Op eene in Maart of April te Warschau gehouden vergadering van de
vereeniging van Poolsche bibliothecarissen heeft Dr. Stanislaus Ketrzynski,
te voren lid van de commissie van liquidatie naar het schijnt de
hierboven genoemde commissie gesproken over de behandeling van de
Poolsche verzamelingen in Rusland. Wat hij zeide, komt op het volgende
neer.
Er is tweeërlei werk te verrichtende opsporing van de voorwerpen
en de vaststelling van het eigendomsrecht er van, de taak van juristen
en historicidan de afscheiding uit de Russische verzamelingen van de
in Polen geplunderde voorwerpen, een arbeid die op de biliothecarissen
en archivarissen zal neerkomen. Het is noodig haast te maken met het
oog op den toestand in Rusland. De hoogere standen zijn hier gekant
tegen de teruggave van de Poolsche verzamelingen. Nu zou men de
zaak op eene voor de Polen bevredigende wijze kunnen afmaken, maar
eene verandering in de regeering zou in dit opzicht voor hen waarschijnlijk
ongunstig zijn.
Met de archieven staat men er betrekkelijk het beste voor. De pre
cedenten in de besluiten van alle vredesconferenties der laatste jaren zijn