Bijlage D. Aan den Minister van Financiën. Ondergeteekenden Mr. P. A. N. S. van Meurs, Dr. J. de Hullu, Mr. C. C. D. Ebell en Dr. L. W. A. M. Lasonder, allen Archivarissen aan het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage, nemen naar aanleiding van de voorstellen der Staatscommissie voor de salarisregeling der burger lijke rijksambtenaren en -beambten, voorzoover deze voorstellen het archiefwezen betreffen, de vrijheid de aandacht van Uwe Excellentie op het navolgende te vestigen. Bij de voor de archiefbeambten voorgestelde regeling der salarissen is er blijkbaar naar gestreefd, deze gelijk te stellen met die der ambtenaren aan de Departementen van Algemeen Bestuur. De salarissen der adjunct commiezen, commiezen en hoofd-commiezen aan de Rijks-archieven komen overeen met die der gelijknamige departements-ambtenaren, terwijl die der archivarissen gelijk zijn aan de salarissen der referendarissen. Bij deze schijnbare gelijkheid komen de universitair opgeleide archief ambtenaren echter in veel nadeeliger positie te verkeerenimmers in de eerste plaats kan een hoofd-commies aan een departement te allen tijde tot referendaris worden benoemd, terwijl een hoofd-commies aan een Rijks- ai chief eerst Rijks-archivaris kan worden, indien een Rijks-archivaris over lijdt of aftreedt. Ten tweede kan een referendaris aan een departement benoemd worden tot administrateur, terwijl slechts één der Rijks-archi varissen nog verder kan opklimmen, n.l. tot Algemeen Rijks-archivaris, een rang eenigszins te vergelijken met dien van directeur-generaal. De tusschenliggende trap, de rang van administrateur, ontbreekt voor de Rijks-archivarissen, terwijl hun maximum toch niet hooger ligt dan dat van een referendaris. De conclusie van ondergeteekenden is dus, dat, wordt de voorgestelde salarisregeling verbindend, bij uiterlijke gelijkstelling der archief-ambtenaren met de departements-ambtenaren, feitelijk een achteruitzetting plaats heeft. Dit is te meer te betreuren, waar, ongeacht nog het lange volontair- schap, dat in de practijk voor een aanstelling wordt vereischt, en het voldoen aan bijzondere eischen, weldra bij de uitvoering van de reeds door de Tweede Kamer aangenomen Archiefwet te stellen, de beoefening der archief-wetenschap een zoo volkomen specialiseering medebrengt, dat overgang naar andere takken van dienst bijna is uitgesloten. 215 Ook zij er nog op gewezen, dat, waar de meeste ambtenaren van de aanhangige salarisregeling een dringend noodige onmiddellijke salarisver betering te wachten hebben, de commiezen bij de Rijks-archieven met minder dan zes jaren dienst in het geheel geen salarisverhooging ontvangen, doch daarop soms tot zes jaren toe moeten wachten. Ten slotte mag niet onvermeld blijven, dat, in verband met de rang schikking der gemeenten in klassen voor de salarisregeling, het aanvangs salaris voor de hoofd-commiezen aan de Rijks-archieven in de provinciën in de gemeenten der 2de en 3de klasse weinig, voor de adjunct-commiezen nagenoeg niet vooruitgaat en voor de commiezen zelfs achteruitgaat, terwijl in het salaris der Rijks-archivarissen, voor zoover betreft degenen die aangesteld zijn in gemeenten der 3de klasse, zoo goed als geen, voor zoover betreft degenen, die in gemeenten der 2de klasse werkzaam zijn, weinig vooruitgang valt waar te nemen. Met verschuldigde gevoelens van hoogachting, (get.) P. van Meurs. (get.) J. de Hullu. (get.) C. C. D. Ebell. (get.) L. Lasonder.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1917 | | pagina 17